Donald Ray Pollock – De hemelse tafel (De Standaard)

Ranzig gekwijl

 

Drie bankrovers zijn onderweg naar Meade, Ohio. Donald Ray Pollock schreef een rauwe, barokke roman vol vaart en humor.

 

Kathy Mathys

 

Bent u het soort lezer dat, samen met een boek, wel eens een bord op schoot neemt? Laat dat dan niet ‘De hemelse tafel’ zijn, een roman met een misleidend smakelijke titel. Beschrijvingen van de inhoud van buitentoiletten vormen nu eenmaal weinig verteerbaar leesvoer, net als als die van afgehakte ledematen. Hemels is het eten zelden in deze ronkende mid-western van Donald Ray Pollock, die bijna dertig jaar in een papierfabriek werkte voor hij debuteerde.

Denken we aan Amerikaanse verhalen die gesitueerd zijn in Ohio, dan komen we al gauw uit bij Sherwood Andersons ‘Winesburg, Ohio’ over het leven in een klein stadje of bij Toni Morrison die verschillende van haar verhalen situeerde in de staat waar ze opgroeide. Beide auteurs hebben op zijn minst gemengde gevoelens bij de geplogenheden van het Amerikaanse midwesten.

Pollock, van wie eerder een verhalenbundel en een roman in het Nederlands verschenen, gaat voor een canvas in furieuze kleuren. Bij momenten komt hij in de buurt van de satire, al zijn er enkele personages tegen wie hij dichter aanleunt. Vooral met hen krijgt de lezer te doen.

Dit zijn de hoofdrolspelers: Cane, Cob en Chimney Jewett die na de dood van hun vader – moeder ligt al lang onder de zoden – banken beginnen te beroven. Jarenlang werkten ze zich te pletter voor een habbekrats. Ze hebben genoeg van de ellende en laten zich inspireren door de doldwaze avonturen van een bandiet uit een pulproman. Cane, de enige geletterde van het drietal, heeft dit boek tientallen keren voorgelezen aan zijn broers. Aan het begin van de roman zitten de Jewetts op de grens van Alabama en Georgia en ze reizen in noordelijke richting, naar Ohio.

 

Wervelstorm

 

Pollock wisselt de odyssee van de broers af met de gebeurtenissen in Meade, Ohio. Even buiten het stadje woont een boerenechtpaar dat is afgezet en alle spaarcenten in rook zag opgaan. Zij spelen een belangrijke rol. We leren de perverse caféhouder uit het stadje kennen, de hoerenbaas, soldaten van de legerbasis. Het is 1917, de rekruten verwachten elk moment naar Europa te vertrekken. Een van de meest memorabele personages is de sanitaire inspecteur, een fraaie titel voor de man die erop toeziet dat de buitenplees niet overstromen.

Je hoeft niet alle westerns van John Ford te hebben gezien om te voorspellen dat de broers in Meade zullen terechtkomen. Pollock speelt met onze verwachtingen, hij verdraait de clichés. In ‘A Year of Writing Dangerously’ van Barbara Abercrombie noemt Pollock zichzelf ‘de minst cerebrale schrijver die je ooit zal tegenkomen’. Hij laat zich net zo graag beïnvloeden door pulpromans als door westerns of Mark Twain. Wat een wervelstorm van een vertelling is dit, een liefdevolle hommage aan de kracht van verhalen ook.

Het Amerika dat Pollock laat zien is een Amerika waarin zwarten worden gepest, waarin je als soldaat beter geen homo kan zijn. De meeste personages hebben ietwat betere tijden gekend, het water staat hen nu aan de lippen. Deze omschrijving van de adem van een onfortuinlijke zegt genoeg: hij ‘ruikt naar maagsap, naar ranzig gekwijl’. Velen verzetten zich tegen de modernisering, tegen het einde van de ‘goede oude tijd’ en zo komt het dat ‘De hemelse tafel’ weliswaar in 1917 speelt maar toch doet denken aan het Amerika van nu.

Pollock laat zijn personages geen lange zielenroerselen opdiepen. Wel laat hij hun onhebbelijkheden zien, hun dwaasheden. Bovenal laat hij de lezer lachen. Daardoor is ‘De hemelse tafel’ vooral een boek waarvan je tijdens het lezen geniet, je blijft er niet dagenlang over nadenken. Maar laat dat geen reden zijn om het niet op te pakken. Pollock is een rasverteller, een woeste meesterschilder.

 

****

 

Donald Ray Pollock – De hemelse tafel – vertaald door Luc de Rooy – De Bezige Bij – 447 blz.