Vrouwen in de literatuur (De Standaard)

Het krassen van haar pen
Volgende week maken zes Engelstalige schrijfsters kans op de Women’s Prize for Fiction. Zijn aparte prijzen voor vrouwen wenselijk? En hoe  hardnekkig zijn vooroordelen tegenover schrijfsters?
Kathy Mathys
De Engelse dichter Robert Southey schreef ooit in een brief aan Charlotte Brontë: ‘Literature cannot be the business of a woman’s life, and it ought not to be.’ James Joyce vond dat vrouwen en poëzie niet samengingen. Nadat hij T. S. Eliots ‘The Waste Land’ had gelezen, meldde hij dat dit boek ‘een einde maakt aan het idee dat poëzie iets voor dames is’. Je zal dergelijke vrouwonvriendelijke uitspraken nog zelden zo onomwonden horen, behalve dan uit de mond van
V. S. Naipaul. Die veroordeelde enkele jaren geleden alle schrijfsters omwille van hun vermeende sentimentaliteit en bekrompen blik op de wereld.
Gelukkig zijn de V.S. Naipauls van deze wereld een haast uitgestorven diersoort en laten vrouwelijke auteurs dit soort debiele uitspraken niet aan hun hart komen. Schrijfsters doen het goed. Loop een willekeurige boekhandel binnen en je valt haast over de titels door vrouwen. Ze schreven de meeste bestsellers van de laatste jaren: Stephenie Meyer, J.K. Rowling, E. L. James.
Niet enkel in de populaire fictie zijn vrouwen succesvol, ze winnen heel wat grote literaire prijzen. Hilary Mantel kreeg twee keer de Man Booker Prize, Jennifer Egan kaapte de Pulitzer Prize weg en onlangs nog kreeg Lydia Davis de Man Booker International Prize. Toch wordt aanstaande woensdag de Women’s Prize for Fiction (vroeger de Orange Prize) uitgereikt voor het beste boek van een Engelstalige schrijfster uit het voorbije jaar. Toen in 1991 enkel mannen op de shortlist van de Man Booker Prize stonden, nam auteur Kate Mosse het initiatief om een aparte prijs voor schrijfsters in het leven te roepen. De eerste Orange Prize ging in 1996 naar Helen Dunmore voor ‘A Spell of Winter’. Nu, haast twintig jaar later, staat de prijs nog steeds ter discussie. Een aparte prijs voor vrouwen, is dat eigenlijk wel nodig?
Mannen lezen mannen
U kent dat soort reportages wel waarin schrijvers gevraagd wordt naar hun literaire helden. Soms kan je ongegeneerd loeren, wanneer de auteur in kwestie poseert voor zijn of haar boekenkast. Telkens weer valt het me op: schrijfsters lezen gemiddeld duidelijk meer mannelijke auteurs dan dat mannen hun vrouwelijke collega’s lezen. Dat zijn geen gissingen op basis van amateuristische spioneerwerk: alle onderzoeken over leesgedrag wijzen uit dat mannen vooral mannen lezen en dat vrouwen zowel mannen als vrouwen lezen.
De Mantels en Egans in deze wereld kunnen de indruk wekken dat aparte prijzen voor vrouwen een achterhaald fenomeen zijn. Laten we er dus eens wat cijfers bijhalen. Van de 109 winnaars van de Nobelprijs voor literatuur waren er 12 vrouwen, de Man Booker Prize ging in 35% van de gevallen naar een vrouw en uitgeverij Modern Library, die een lijst samenstelde van de 100 beste boeken uit de 20e eeuw, hield het bij 9 titels van schrijfsters. Van de 26 Ako-winnaars waren er vijf vrouwen, de Libris Literatuurprijs ging twee keer naar een vrouw, de Gouden uil  (nu Gouden Boekenuil) nog nooit – tenminste niet binnen de categorie voor volwassenen. Dergelijke cijfers zeggen enkel iets, wanneer je weet welk aandeel literaire romans door vrouwen beslaan. Momenteel gaat het om 35% binnen de A-uitgeverijen. Betekent dat dan dat 35% van een longlist moet bestaan uit werk door vrouwen? Natuurlijk niet. Alleen valt het op dat vrouwen nog vrij makkelijk op longlists geraken maar dat de doorstroom naar shortlists moeilijker is.
Het probleem, zeggen velen, ligt bij de jury’s die al te vaak mannenclubjes zijn. Toch, zo wijst onderzoek uit, is het niet zo dat een jury met evenveel mannen als vrouwen noodzakelijkerwijs een heel ander plaatje oplevert. Als jurylid, zo heb ik ervaren, ontmoet je mannen en vrouwen met heel uiteenlopende  wereldbeelden en opvattingen. Het is echt niet omdat er veel vrouwen in een jury zitten dat een vrouw meteen ook de hoofdprijs wegkaapt.
Zacht, passief en huiselijk
Volgens Fleur Speet, recensente en oud-voorzitster van de Anna Bijns Stichting, ligt het probleem bij de universiteiten waar de literaire canon wordt gecreëerd: ‘Mijn visie is mannelijk. Ik heb geleerd om me te verplaatsen in mannelijke hoofdpersonages, om mannelijke literaire eigenschappen als logica, eenvoud, kaalheid, filosofische diepgang, doordachte structuren en dergelijke op te vatten als tekenen van kwaliteit’.
Over die mannelijke en vrouwelijke kwaliteiten die Speet aanhaalt, gaat het ook in ‘Mijn leven is mooier dan literatuur’, een recente essaybundel van schrijfster Jannah Loontjens, ex-bestuurslid van de Anna Bijns Stichting. Loontjens haalt het boek ‘Recensies!’ van Marianne Vogel aan, waarin Vogel beschrijft hoe men vanaf de 18e eeuw een onderscheid begon te maken tussen hoge en lage cultuur. In diezelfde periode onderzocht men hoe mannen en vrouwen van elkaar verschilden. Volgens de ‘geslachtskaraktertheorie’ zijn mannen hard, actief en politiek geëngageerd en vrouwen zacht, passief en huiselijk. Vogel stelt dat men mannelijke auteurs associeerde met de hoge cultuur, vrouwen met de lage. ‘Recensies!’ gaat vooral over Nederland in de jaren 1950 tot 1970 en meer bepaald over de manier waarop recensenten schreven. Mannen deden denigrerend over damesromannetjes. Daar kon Hella Haasses uitspraak in ‘Een kom water, een test vuur’ dat ‘het onzin is om vrouwen in hoofdzaak in staat te achten tot damesromans en jeugdboeken’ weinig aan veranderen.
En nu? Loontjens citeert uit een recensie van haar debuut in Het Parool. ‘Een lekker ding. Laat ik dat maar vast zeggen,’ schreef Adriaan Jaeggi. Van vrouwen wordt het uiterlijk vaker beschreven dan van mannen.
Vida, de Amerikaanse organisatie voor vrouwen en literatuur, analyseert jaarlijks de grote literaire bijlagen en stelde vast dat bijna driekwart van de stukken over literair werk van mannen gaat. Opinieblad Opzij telde een half jaar lang recensies in Nederlandse media en kwam tot de conclusie dat 27% van de stukken over literatuur door vrouwen gaat. Er zijn ook nog steeds meer mannelijke recensenten dan vrouwelijke.
Vrouwenghetto
Literaire prijzen brengen boeken onder de aandacht en dat is altijd een goede zaak. Schrijfsters als Teá Obreht en Lionel Shriver werden dankzij de Orange Prize gelanceerd. Alleen is het de vraag in hoeverre mannen hun boeken oppikken. Waarom kiest de organisatie voor een jury die enkel uit vrouwen bestaat? Naar eigen zeggen willen de oprichters zowel ‘de kritische opinie van vrouwen als boeken van vrouwen’ in de bloemetjes zetten. Speet vindt een jury van enkel vrouwen geen goede zaak: ‘ Een prijs voor schrijfsters zou het beste af zijn met een jury van louter mannelijke auteurs omdat het een zaak van allen is dat kwalitatief hoogstaande literatuur wordt opgemerkt en gewaardeerd. Van oudsher leggen mannen nu eenmaal meer gewicht in de schaal.’
De mannelijke lovende opinie kan inderdaad een grote impact hebben, zo bewijzen de quotes van grootheden als Jonathan Franzen op de flap van bijvoorbeeld Alice Munro, die vroeger vooral door vrouwen werd gelezen. Geen wonder met die liefelijke covers die de originele uitgaven van haar werk sieren. Vooral op de Angelsaksische markt lijkt het wel alsof uitgevers bij voorbaat beslissen dat bepaalde auteurs maar beter op vrouwelijke lezers kunnen mikken. Schrijfster Meg Wolitzer schreef voor de New York Times een knap essay over het fenomeen van ‘women’s fiction’. Je vindt deze categorie zowel in virtuele als echte boekhandels, alsof het een apart genre betreft. Women’s fiction is een krabbenmand waarin chicklitauteurs en literaire schrijvers op één hoopje worden gegooid. Vendela Vida en Anne Tyler vechten om een plaatsje op de schappen met Danielle Steele en Sophie Kinsella. Grappig genoeg vind je Franzen op Amazon ook bij ‘women’s fiction’. Het gaat dus om boeken voor vrouwen en over vrouwen, alsof mannen niet over de levens van vrouwen willen lezen. Wolitzer merkt op dat romans door vrouwen over familiekwesties een veel meligere cover krijgen dan romans van mannen met een vergelijkbare intieme thematiek. Denk maar aan Jeffrey Eugenides of Chad Harbach. Dergelijke romans krijgen ook een verschillend onthaal. Schrijft een man over echtscheiding, huwelijksperikelen, de dood van een kind, dan is dat moedig. Verwijst Esther Jansma in haar poëzie naar haar overleden kinderen, dan wordt ze ‘de dooiekindertjesdichteres’.
Vorige week, in Nation, deed Deborah Copaken Kogan, longlistauteur voor de Women’s Prize dit jaar, een boekje open over haar ervaringen met uitgevers. Deze voormalige oorlogsfotografe moest van Random House haar memoires de ondertitel ‘Shutterbabe’ geven. Bij verschijning van haar roman ‘Suicide Wood’, een moderne bewerking van Dantes ‘Inferno’,  kreeg ze de raad van haar uitgever om te zwijgen over de klassieke auteur omdat ‘dat Dante-gedoe vrouwen zou ontmoedigen’.
Tegenstanders
Niet alle schrijfsters vinden aparte prijzen voor vrouwen een goed idee. De bekendste tegenstandster is A.S. Byatt. Zij vindt dat mannen en vrouwen in dezelfde competitie moeten spelen en speciale bekroningen voor vrouwen noemt ze seksistisch.
Een andere vaak gehoord argument is dat de literaire goegemeente veel sneller vrouwen toeliet tot haar rangen dan bijvoorbeeld de architectuur of de cinemakunst. Het klopt dat vrouwen eerder publiceerden dan dat ze achter de camera kropen. Virginia Woolf heeft daar een mooie verklaring voor. In haar essay ‘Beroepen voor vrouwen’ stelt ze: ‘De rust in huis werd niet verstoord door het krassen van een pen. Er werd geen beroep gedaan op de huishoudbeurs (…) Het feit dat schrijfpapier zo goedkoop is, vormt natuurlijk de reden waarom vrouwen als schrijfsters zijn geslaagd voordat zij zijn geslaagd in andere beroepen’.
Zelfs auteurs die geen groot voorstander zijn van aparte prijzen, reiken soms argumenten aan ter handhaving van diezelfde prijzen. Schrijfster Claire Messud vindt de Women’s Prize niet zozeer interessant omdat hij vrouwen bekroont maar omdat hij aandacht brengt voor stemmen die ten onrechte onbekend zijn.
Maken kans op de Women’s Prize for Fiction 2013:
1)      A.M. Homes – Vergeef ons (***)
2)      Hilary Mantel – Het boek Henry (*****)
3)      Zadie Smith – NW
4)      Barbara Kingsolver – Vlieggedrag (***)
5)      Kate Atkinson –  Leven na leven (zie ‘Boek van de week’)
6)      Maria Semple – Where’d You Go, Bernadette? (****)
Over vooroordelen gesproken: wie zei ook al weer dat vrouwen te weinig gevoel voor humor hebben? Dit boek is grappig op een ontwrichte, schrijnende manier. De humor die je vaak hardop laat lachen zit dit doorleefde, diepdroeve verhaal nooit in de weg. Bernadette is getrouwd met een topmedewerker van Microsoft. Ooit was ze de meest beloftevolle architecte van haar generatie, maar nu, jaren later, durft ze het huis niet meer uit. Een Indiase vrouw aan de andere kant van de wereld doet al haar boodschappen en telefoontjes. Bernadette ligt in de clinch met de andere moeders op de school van haar dochter en ze steekt via mail scheldtirades af over Seattle, de stad die het zwaar moet ontgelden in dit boek. De vorm van ‘Where’d You Go, Bernadette’ is opvallend; de roman bestaat uit e-mails, brieven, Ted-talks, doktersvoorschriften. Semple maakt er helemaal geen rommeltje van. Haar tweede roman is verslavend, sprankelend en erg aangrijpend. Een ontdekking. Mét ondersteunende quote van Jonathan Franzen op de cover! (KM)