Daisy Johnson interview (De Standaard)

Als het water komt

Lees hier de krantenversie: Daisy Johnson 1Daisy Johnson 2Daisy Johnson 3

Nee, het is geen toeval dat Daisy Johnson vorig jaar op de shortlist van de Man Booker Prize stond. In haar debuutbundel ‘Veenland’ zet ze een heel eigenzinnige wereld neer.

 

Kathy Mathys

 

Tot in de zeventiende eeuw stonden de Fens, het Oost-Engelse gebied in de buurt van Cambridge, onder water. De mens greep in, zorgde voor meer landbouwgrond dankzij een systeem van dijken en pompen. In Johnsons verhalenbundel is het land nog steeds grillig. Mannen ruiken naar het moeras, vrouwelijke vampieren storten zich op de lokale tooghangers en een tienermeisje verandert in een paling. De zus van het meisje zet de vis uit: ‘Ze rolde niet omhoog met haar witte buik om afscheid te nemen en maakte ook geen laatste golf.’

Realistische verhalen zijn nooit Johnsons ding geweest: ‘Toen ik jonger was, las ik voornamelijk horror en fantasy. Nog steeds zijn dat geliefde genres. Het meest ben ik beïnvloed door literaire schrijvers als Karen Russell, die iets doen wat tussen realisme en magisch realisme in zit. Die grijze zone zoek ik op.’

Haters van magische wezens, lees nog even verder. Johnson schrijft over een Engeland dat herkenbaar is, ook wanneer het gaat over wraakzuchtige huizen en mannen die veranderen in vossen. De keukens zijn gevuld met de geur van spek en eieren, de personages zakken af naar de Fox & Hound.

‘Korte verhalen lenen zich perfect voor die combinatie van het banale met het vreemde,’ vindt Johnson. ‘Ik wil verhalen schrijven waarin mensen gewone dingen doen, zoals naar het toilet gaan.’

Johnson is in Gent voor het verhalenfestival Kort. Ze doet haar uiterste best tijdens het interview. Soms doet ze denken aan een student die een mondeling examen aflegt. Achteraf geeft ze toe dat enkele vragen ‘best lastig’ waren. 28 is ze pas. In 2018 stond ze, als jongste genomineerde ooit, op de shortlist van de Man Booker Prize voor haar roman ‘Everything Under’, een moderne versie van ‘Oedipus’.

 

Ze was niet van plan om te schrijven over de streek waar ze is opgegroeid. Ze trok weg uit de Fens en ging creatief schrijven studeren in Oxford, waar ze nog steeds woont.

‘Het eerste verhaal dat ik schreef, bleek te gaan over een pubermeisje in de Fens. Zo ontstond het idee om dit landschap grondig te verkennen. Ik woonde er inmiddels niet meer en door die afstand kwamen de ideeën.’

Johnson vond het landschap saai, toen ze er haar tienerjaren sleet. Het is een afgezonderd stuk Engeland zonder openbaar vervoer.

‘We woonden in dorpen met alleen een klontje huizen. Nu zou ik het geweldig vinden. Toen voelde ik me gevangen. Voor ik mijn rijbewijs had, kon ik nergens heen. Ik was onhandig als kind en puber, isoleerde me van de rest. Het was niet makkelijk om erbij te horen doordat we constant verhuisden. Ken je dat soort cafés waar iedereen je aanstaart wanneer je binnenkomt? Die onvriendelijkheid van het platteland heb ik in de bundel gestopt. Mensen idealiseren het groene Engeland.’

 

In ‘Veenland’ is het landschap niet zozeer saai, wel bedreigend. Hoe komt dat?

 

‘Ik wilde de verhalen een pre-apocalyptische toets geven. Ooit stond het land onder water. Ik vroeg me af hoe het zou zijn als het water terugkeert. Het land is een personage op zich, ik geef het menselijke eigenschappen mee.  Veel research heb ik niet gedaan. Ik schreef vanuit mijn herinnering en verbeelding. Tegenwoordig ga ik af en toe terug met mijn zus, een kunstenares die gehecht is aan de plek. Het is vreemd om er rond te rijden, de Fens hebben voor mij haast mythische proporties gekregen.

Toen ik bezig was met de bundel had ik geen belangstelling voor de lokale vertellingen. In mijn kinderjaren las ik Griekse mythen, verhalen over mensen die veranderen in dieren, goden die straffen en strelen. Zij hebben mijn debuut beïnvloed. Grappig genoeg begin ik nu pas de mythen en het bijgeloof in de Fens te ontdekken. De vormen van bijgeloof die in de bundel staan, zijn gewoon verzonnen. Ik wilde het landschap gebruiken en er iets eigens van maken. Letterlijke weergave heeft me nooit geïnteresseerd.’

 

Alle verhalen in ‘Veenland’ gaan over jonge tienervrouwen. Welk statement wilde u maken?

 

‘Ik had niet echt de intentie om een statement te maken. Toen ik de verhalen schreef, geloofde ik niet dat ze gepubliceerd zouden worden. Mijn bundel is wel een reactie op wat ik lees. Vrouwen zijn al te vaak echtgenoten, zussen of tantes van de mannelijke held. Ik wilde niet zomaar schrijven over vrouwen, wel over vrouwen die gemeen zijn, woedend, hebzuchtig. Ik wilde het hebben over vrouwen die zich ongemakkelijk voelen in hun moederrol of rol als echtgenoot, over vrouwen die de man zien als lustobject. Sarah Hall heeft ooit gezegd dat ze altijd de vraag krijgt waarom ze over vrouwen schrijft. Dan antwoordt ze dat ze pas zal ophouden wanneer ze die vraag niet meer gesteld krijgt. Ik herken me in die observatie.

De mannen in ‘Veenland’ houden zich op aan de zijlijn. In de toekomst wil ik ze minder marginaal maken, zonder dat ik mijn vrouwelijke personages een kleinere rol geef. Hoe dat moet, weet ik nog niet.’

 

Agressieve taal

 

In ‘bloedritus’ komen vrouwelijke vampiers naar de Fens. Ze beginnen anders te praten, meer zoals hun mannelijke slachtoffers. In ‘Taal’ keert de echtgenoot van Nora terug uit de doden. De klank van zijn woorden bezorgt Nora fysieke pijn: ‘Ze voelde de scherpe druk van letters tegen haar maag, de stekende K’s T’s en L’s tegen haar ingewanden.’ En dan is er Johnsons roman ‘Everything Under’ over Gretel, een lexicograaf die updates maakt van woordenboeken. Wat is dat toch met Johnson en haar fascinatie voor woorden?

‘Ik heb me altijd zowel goed als slecht gevoeld in de buurt van taal. Als lezer en schrijver hou ik uiteraard van woorden. Wel ben ik dyslectisch en is mijn spelling belabberd. Ik heb geprobeerd om taal onder controle te krijgen, wat een vergeefse onderneming is. Toen ik ‘Veenland’ aan het schrijven was, las ik over taal en kolonialisme. Het idee dat een taal kan uitsterven of marginaliseren wanneer er een vreemde indringer komt, wilde ik in een verhaal als ‘Bloedritus’ verkennen. Als taal een agressieve en partriarchale kant heeft, moeten we dan een nieuw soort taal ontwikkelen?

Ik ben ervan overtuigd dat de talen die we spreken of horen ons veranderen. Dat begint in de kindertijd. In dat opzicht hebben taal en landschap met elkaar te maken. Als kind zuig je zowel de taal die je omringt op als de plek waar je opgroeit.’

 

‘Everything Under’  speelt zich af bij het kanaal van Oxford, net zo een waterig landschap als de Fens. Vanwaar die terugkerende fascinatie?

 

‘Water is vloeibaar en ongrijpbaar, belangrijk in een roman over  genderfluïditeit. Verder kan water toedekken en onthullen. Het kanaal van Oxford is modderig, er liggen omgevallen bomen in, dode schapen, het heeft een heel specifiek karakter. Voor mijn verhaal was het belangrijk dat je de bodem niet kan zien. Gretel, die opgroeit op een boot samen met haar moeder, is bang van wat er schuilgaat onder het oppervlak. Ze gelooft dat er monsters in het water zitten.

Het landschap van de Fens is heel anders dan dat in de buurt van Oxford. Toch zitten er gelijkenissen tussen mijn eerste en tweede boek. Ik hou van het idee dat al mijn werk zich afspeelt binnen eenzelfde universum. Een verhaal als ‘Half verhongerde hond’ is een vingeroefening voor de roman. Veel van de ideeën die nog vaag waren in ‘Veenland’ kwamen tot volle bloei in mijn tweede boek.’

 

Het gedrag van de moeder van Gretel is behoorlijk extreem. Is er sprake van mishandeling?

 

‘Het komt in de buurt. Niet alleen naar Gretel toe is haar gedrag bij momenten gestoord. Ze begint iets met een tienerjongen van wie achteraf blijkt dat hij haar kind is. Zo gaat dat in een moderne versie van de Oedipusmythe. De lezer kan de moeder misschien nooit vergeven, maar ze zal ook nooit zichzelf vergeven. Dat maakt haar menselijker in mijn ogen. Ik zie haar als iemand die doet wat ze kan binnen de mate van het mogelijke. Ze heeft nooit een moeder willen zijn, leefde in moeilijke omstandigheden. Ze wist niet beter.’

 

Herinneringen komen naar boven wanneer moeder en dochter hun oude taal opnieuw gaan gebruiken. Hangen herinneringen samen met de taal van vroeger?

 

‘Ik denk het wel, vooral bij Gretel en haar moeder. Ze woonden afgezonderd van de wereld en ontwikkelden een eigen taal met fantasiewoorden. Jaren later is de moeder dementerend. Ze grijpt terug naar die taal. Ze vergeet ook dingen, wat voor haar een opluchting is. Voor de dochter is de terugkeer naar de oude taal verontrustend en angstaanjagend. Ze voelde zich niet veilig in haar kindertijd.

Van mijn eigen kindertijd herinner ik me nog goed wanneer ik bepaalde woorden voor het eerst hoorde. De taal die mijn ouders bezigden, zal me altijd bijblijven en specifieke beelden oproepen.’

 

In de originele Oedipus-mythe ligt de lotsbestemming van de personages vast. Hoe was het om dit te vertalen naar een moderne context?

 

‘Ik heb het verhaal volledig naar mijn hand gezet, thema’s toegevoegd die niet in de oorspronkelijke versie zitten. De moeder van Gretel gelooft niet in vrije wil. Ze heeft haar dochter besmet met haar ideeën. Ik geloof er wel in.

Van het Oedipus-personage heb ik een vrouw gemaakt die opgroeit in een geruststellende context. Wanneer ze gaat zwerven bij het kanaal geeft ze zich uit voor man. Zelf denkt ze niet aan woorden zoals ‘gender’, het is een maatregel die ze neemt uit veiligheid. Als vrouw is het geen goed idee om daar alleen rond te lopen. ‘Oedipus’ gaf me een houvast, maar mijn roman is geen brave hertelling. Lezers zijn vaak verward door “Everything Under”. Fijn, denk ik dan, die verwarring voelen de personages immers ook.’

 

****

 

Daisy Johnson – Veenland – vertaald door Callas Nijskens – Koppernik – 195 blz.

 

recensie:

 

De geur van veren en ijzeren ketels

 

Dat ze veel last heeft van boze dromen, vertelde Daisy Johnson nog tijdens het interview. We kunnen er ons iets bij voorstellen: haar ‘Veenland’ zit vol taferelen met een hoog nachtmerriegehalte. Een spookhuis bezorgt haar inwoner blauwe plekken in de vorm van een deurklink. Auto’s branden uit ’tot hun ribbenkasten’. De verhalen zijn met elkaar verbonden en spelen in een fictief dorp in de Fens waar vrouwen enkel een man kunnen vinden in de pub. Een bijgelovige man, nota bene, eentje die gelooft dat het ongeluk brengt om een condoom te gebruiken, zoals in ‘Het bijgeloof over albatrossen’, een van de toppers uit de collectie.

Het markante aan ‘Veenland’ is dat de verhalen zoveel meer zijn dan een opeenstapeling van fysieke beelden. Ze gaan over mensen die verdriet hebben, woedend zijn, vol zitten met ongemakkelijke verlangens. Het land stroomt in meerdere vertellingen over, de bomen verrotten tot pulp. Het is geen wonder dat er enge dingen gebeuren in dit decor, dat dieren mensenlevens komen ontregelen. Zo krijgt dit boek ook nog een ecologische lading.

Niet elk verhaal is even sterk. ‘Hoe neuk je een man die je niet kent’ begint met het einde van de relatie en telt af tot de eerste date. Dit trucje levert weinig vuurwerk op.

‘Veenland’ blijft het meest bij door Johnsons klankkleur, het ritme van haar zinnen en door de krachtige beelden. Huizen ruiken ‘naar veren en ijzeren ketels’. Over twee geliefden die alleen maar samen willen zijn, schrijft ze: ‘Uren werden heel verslonden, in één keer doorgeslikt.’ Johnsons werk doet denken aan dat van Angela Carter en aan de korte fictie van Sarah Hall. We zijn nu al benieuwd naar de verdere uitbouw van haar universum. (Kathy Mathys)