David Peace interview (De Standaard)


Misselijkmakend mooi

In het naoorlogse Tokyo lokt een seriemoordenaar verarmde meisjes met hapjes voedsel. David Peace mengt feit en fictie tot een wonderbaarlijk geheel in ‘Tokyo Zero’. Een gesprek met de Engelse James Ellroy.

Kathy Mathys

Dat auteursfoto’s op de achterflap van boeken heel misleidend kunnen zijn, weet ik al langer. Sommige schrijvers tonen liever een jongere versie van zichzelf. Een vleugje onverweerde glamour. Of zijn het de uitgevers – die gehaaide jongens en meisjes – die hun prijsbeesten in de voetsporen laten treden van Dorian Gray? Wat er ook van zij, als beginnend interviewer schrok ik wel eens bij de eerste aanblik van de man of vrouw in kwestie.
David Peace schrijft vooral over misdaad. Geen wonder dat hij er op zijn foto’s uitziet als een casinogangster, zo dacht ik. Persoonlijke assistent van George Clooney in ‘Ocean’s Eleven’, zoiets. Alweer had ik het verkeerd. De man die na een rookpauze aan tafel schuift, lijkt net zoveel op zijn foto als Peter Parker op Spiderman. Brilletje, een nerveuze glimlach en al helemaal geen coole gangstermanieren. Wanneer ik laat vallen dat hij wel erg snel schrijft – zeven boeken in acht jaar tijd – antwoordt hij licht spottend: ‘Zoals je wel kan raden, heb ik niet veel anders te doen. Mijn sociaal leven is nogal miserabel.’
‘Tokyo Zero’ is het eerste boek van Peace dat een Nederlandse vertaling krijgt. Het verhaal speelt in 1946 in een verlamd Tokyo waar de geesten van de doden nog rondwaren. Inspecteur Minami onderzoekt de moorden op verdwenen vrouwen die mogelijk als pan-pan-meisjes (naoorlogse prostituees, km) aan de slag gingen.

‘Ik woon al veertien jaar in Tokyo. Tijdens die periode schreef ik vier boeken die samen het Red Riding Quartet vormen. Ze vertellen het verhaal van het Noorden van Engeland tijdens de zeventiger en tachtiger jaren. In die vier romans spelen de moorden van de Yorkshire ripper een grote rol. Ook al groeide ik op in Noord-Engeland, toch deed ik heel veel research voor het Quartet. Ik voelde me dan ook erg onzeker toen ik begon aan ‘Tokyo Zero’, het eerste boek van wat een Japanse trilogie moet worden. Toen ik in Japan arriveerde in 1994 speelde ik al met het idee voor dit boek. Jammer genoeg kan ik geen kanji lezen en de kranten zijn allemaal in dat Japanse variant geschreven. Gelukkig ontmoette ik Ellroys Japanse uitgever en die hielp me met het vooronderzoek. We trokken naar de krantenarchieven. Hij vertaalde de koppen van alle artikels uit augustus 1946. Als ik iets hoorde wat me interessant leek, vroeg ik hem om ook de rest voor te lezen.’

Dat klinkt wel erg nauwgezet voor een fictieschrijver.

‘Zo wilde ik het ook. Als het in het boek regent, dan kan je er vanop aan dat het ook daadwerkelijk regende die dag. Ik heb het Tokyo van 1946 zo goed mogelijk trachten te reconstrueren. Ik stel me mijn boek voor als een podium met de juiste lichtinval en geluiden. De liedjes die je toen overal hoorde, de stadsgeuren, het zit er allemaal in. Ik heb de voedselprijzen opgezocht, de temperaturen van dag tot dag. Ik hoop dat de roman dat driedimensionele karakter van een podium heeft. Daarop laat ik dan mijn personages los. Kodaira Yoshio was een bestaande seriemoordenaar uit die tijd, al is men de zaak nu grotendeels vergeten in Japan. Inspecteur Minami is een fictief personage. Hij is een man die helemaal vast zit en zich verscheurd voelt door zijn herinneringen aan de oorlog met China. Gangsterbaas Senju noemt hem ‘een man van het verleden’. Senju vertegenwoordigt het nieuwe Japan van na de oorlog met zijn naakte, kapitalistische cultuur.
Ik heb zowel Amerikanen als Japanners die de oorlog meemaakten, geïnterviewd. Je krijgt natuurlijk sterk gekleurde getuigenissen. Japan komt er erg eenzijdig uit als het grote slachtoffer. Overlevers willen nog wel praten over de bombardementen en de atoombom. Ze zijn minder happig als het gaat over de vreselijke behandeling van Koreanen in Japan tijdens de oorlog.’

Wat trekt u zo aan tot het naoorlogse Japan?

‘Mijn fascinatie ging aanvankelijk niet uit naar Japan zelf maar naar Tokyo als stad, al begint de rest van het land me nu ook wel te boeien. Ik woon al veertien jaar in dezelfde buurt in de hoofdstad, een woongebied met veel arbeiders en bedienden. Het is niet het Tokyo uit de film ‘Lost in Translation’, veel minder sprookjesachtig. Er zijn veel kleine winkeltjes met Koreaanse en Chinese uitbaters. Een aardbeving vernietigde het stadsdeel in 1923 en daarbij kwamen 100000 mensen om. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakten de bommen dat heropgebouwde gebied weer met de grond gelijk. Opnieuw stierven er minstens 100000 slachtoffers. Ik bedenk vaak dat je op twee dodenlagen stapt, wanneer ik er nu rondloop. De weerbaarheid van Tokyo, een stad die zichzelf steeds weer heruitvindt en er nu zelfs futuristisch uitziet, laat me niet los. Aanvankelijk wou ik mijn Japanse trilogie situeren tussen 1946 en 1964, het jaar van de Olympische Spelen, waarin Japan weer toetrad tot de internationale gemeenschap. Nu weet ik al dat die periode te lang is. Deel twee zal in 1948 spelen, drie in 1949. Ook toen vonden misdaden plaats die de ruggengraat van de boeken zullen vormen. Ik hoop dat de trilogie uiteindelijk de geheime geschiedenis van de stad zal vertellen, het verhaal dat je niet in de officiële documenten leest.’

Waarom vertelt u een stadsgeschiedenis aan de hand van een misdaadverhaal?

‘Ik schreef eerder vier boeken over een seriemoordenaar in Noord-Engeland en nu één over een Japanse. Toch heb ik totaal geen interesse voor seriemoordenaars op zich, echt niet. Wat me wél bezighoudt, is de vraag waarom die misdaden precies op die plek en op dat moment gebeurden. Waarom worden sommige mensen slachtoffers? Welk effect hebben de misdaden op de politie en op de pers? De moorden in het boek konden niet op een ander moment in de geschiedenis hebben plaatsgevonden. Kodaira Yoshio ving zijn prooien door hun voedsel of een baantje te beloven. Vandaag de dag zou een seriemoordenaar die tactiek niet langer kunnen gebruiken in Tokyo. Het verhaal van de misdaden vertelt je het verhaal van de stad toen. Hoe was het in een stad die bezet werd door Amerikanen? Hoe was het leven voor de gewone mensen? Ik schrijf over de ziektes, de luizen, het vuil, de honger, over de mentale en fysieke ontberingen.
Het boek vertelt je ook iets over het verleden van Japan en over de troebele scheidingslijn tussen oorlogsgeweld en ‘conventionele’ misdaad. De seriemoordenaar was voordien een keizerlijke soldaat die in China moordde en verkrachtte. Hij kreeg zelfs een medaille voor zijn verdiensten. Eenmaal terug in Tokyo gedroeg hij zich net als in China. Alleen leidden zijn daden in Japan tot een arrestatie en een veroordeling.
Verder schrijf ik vooral misdaadverhalen om de simpele reden dat ze spannend zijn. Ze hebben iets onweerstaanbaars waardoor je blijft lezen, zelfs al stellen ze niet veel voor. Ik schrijf al mijn romans alsof het misdaadverhalen zijn. De technieken die ik voor ‘Tokyo Zero’ gebruik, vind je ook in ‘GB 84’, een verhaal over de Engelse mijnwerkerstakingen in 1984. Nochtans is dat helemaal geen misdaadroman.’

Westerlingen geloven dikwijls dat Japanse cultuur ondoordringbaar is, moeilijk te vatten voor buitenstaanders. Klopt dit volgens u?

‘Voor ik naar Tokyo verhuisde, woonde ik twee jaar in Istanbul en daar vond ik het leven een pak moeilijker als buitenlander. Tokyo is een heel hybride stad met hedendaagse en historische accenten. Aanvankelijk was ik helemaal in de ban van het contrast tussen het ultramoderne en het ultratraditionele. Hoe beter je de stad leert kennen, hoe meer je inziet dat het zogenaamd tradionele in feite een moderne creatie is, een hedendaagse reconstructie van een verbeeld verleden.
Het ondoordringbare van Tokyo vind ik zelf niet zo een probleem. Ik ben meer bekommerd om het racisme. Ik ben getrouwd met een Japanse en ik maak me soms wel wat zorgen om onze kinderen. Zullen ze gepest worden op school omdat ze van een gemengd ras zijn? Voorlopig lijkt het alvast mee te vallen. Racisme in Japan is een complex onderwerp, waarover een taboesfeer hangt. Toch maakt het onmiskenbaar deel uit van de maatschappij en niet enkel in het Tokyo van 1946. Als blanke heb ik geluk. Meestal hebben Japanners respect voor blanke Europeanen en Amerikanen. Als Koreaan of Chinees ben je minder goed af.’

Niet alleen de verwijzingen naar racisme herinneren aan onze tijd. Ook het verhaal van de nietsontziende, Amerikaanse ‘bevrijder’ doet wel erg hedendaags aan. Een bewust parallel?

‘Ik schreef dit boek in 2006 en natuurlijk zijn er gelijkenissen tussen de situatie toen in Japan en die in hedendaags Irak. Toch was dat niet mijn bewuste intentie. Eigenlijk is het een verhaal dat voor iedereen herkenningspunten biedt. We hebben allemaal nederlagen in ons leven gekend, op het werk, in relaties enzovoort.
Trouwens, om heel eerlijk te zijn, ik denk tijdens het schrijven niet aan de lezers. Een gedachte als ‘Misschien maakt een parallel met Irak het toegankelijker’ komt zelfs niet bij me op. Ik moet de verhalen zelf goed vinden, dat is het enige wat echt telt. Hoe kan ik me trouwens aanpassen aan een lezer die ik toch niet ken? Het enige wat ik hoop, is dat lezers het boek snel lezen, op een paar dagen tijd. Dan worden ze helemaal meegezogen in de sfeer en is het effect des te groter.’

Daar kan ik van meespreken. Ik las het op twee dagen en het boek was inderdaad een serieuze mokerslag. Zullen deel twee en drie even somber en donker zijn?

‘Ik vrees van wel. Ook in de volgende boeken staan misdaden centraal. Nadat ik ‘Tokyo Zero’ geschreven had, voelde ik me emotioneel helemaal van de kaart. Het was heel zwaar, al wil ik hier nu ook niet zielig zitten doen. Ik heb nu eenmaal zelf voor deze job gekozen. In mijn volgend boek gaat het onder meer over chemische oorlogsvoering. Ik heb veel gelezen over gruwelijke experimenten die ze in China deden op krijgsgevangenen. Op een bepaald moment kon ik er echt niet meer tegen. Het klinkt misschien onwaarschijnlijk, maar ik overdrijf niet als ik zeg dat mijn verhalen me letterlijk ziek maken.
In ‘Tokyo Zero’ zitten gruwelijke fragmenten en ik heb al kritiek gekregen van sommige vrouwelijke recensenten. Ze vonden de verkrachtingsscènes te erotiserend. Ik vind dat er helemaal niets erotisch is aan die beschrijvingen. Meer nog, ik vind het een boek dat vooral aan het slot erg ‘anti-man’ is. Als iemand me zou vertellen dat ze van de verkrachtingen genoten, zou dat mijn hart breken. Ik denk dat ik zou stoppen met schrijven.’

Gelukkig kreeg u ook veel goede kritiek. James Ellroy is alvast een fan.
Is die bewondering wederzijds?

‘Absoluut, al lees ik de laatste jaren veel oudere Japanse fictie. Vroeger las ik meer misdaadromans, maar ze zijn zelden interessant. De meeste schrijvers gebruiken moord en doodslag enkel om te entertainen. Ik vind misdaad pas interessant als de schrijver het over de maatschappij heeft, over ethiek. Ellroy is zo iemand.
De stijl van veel misdaadfictie is te routineus. Voor mij is het ritme van de taal heel belangrijk. ‘Tokyo Zero’ staat vol ton-ton (het geluid van getimmer, km) en za-za (het geluid van neerkletterende regen, km). Ze geven de taal een poëtische kleur. Mijn boeken krijgen veel lof om de obsessieve, bezwerende stijl. Ik gebruik korte zinnen en veel herhalingen zodat ik een jachtig, rusteloos verhaal krijg. Toch heb ik nu het gevoel dat ik mijn geëxperimenteer met die schrijfstijl tot het uiterste heb gedreven. Mijn volgende boek zal er wel wat anders uitzien. Al zal het er natuurlijk weer niet vrolijk aan toe gaan.’

David Peace, Tokyo Zero, Cargo, 432 blz.