De verteltoon (Schrijven Magazine)

Voor Schrijven Magazine zal ik vanaf nu geregeld stukken schrijven, onder andere over verteltechniek. Dit is het eerste:
De verteltoon
Het werk van Ernest Hemingway of Haruki Murakami herken je meteen, niet enkel door de thema’s en de sfeer maar ook door de verteltoon. Je zou de toon kunnen omschrijven als de stem die je in je hoofd hoort tijdens het lezen. De toon kan luchtig zijn, brallerig, melancholiek, archaïsch enzovoorts. Vergelijk deze twee openingszinnen:
‘Het begon allemaal met zo’n telefoontje waar ik echt niet zat op te wachten. (…) Hij beweerde dat ik hem goed kende. Shit, ook dat nog.’ (P.F.Thomése – J. Kessels:The Novel)
‘ Ik was tien toen ik Hundreds Hall voor het eerst zag. Het was in de eerste zomer na de oorlog en de familie beschikte nog over een groot deel van haar vermogen.'(Sarah Waters – De kleine vreemdeling)
Beide fragmenten zijn geschreven in de eerste persoon maar hun toon is verschillend. Thoméses ik-verteller klinkt als iemand die op café zijn verhaal tegen je afsteekt. Waters’ ik- verteller heeft een formelere stem. Er is een spectrum aan verteltonen met aan het ene uiteinde ‘extreem informeel ‘, aan het andere ‘extreem formeel’. Een extreem informele verteltoon gaat bijna altijd samen met een ik-verteller. Die gebruikt stopwoorden, typische uitdrukkingen. Zijn er ook uiterst formele ik-vertellers? Het bekendste voorbeeld is Humbert Humbert uit ‘Lolita’ van Nabokov. Die gebruikt poëtische en intellectuele woorden, wat past bij deze literatuurkenner. Denk dus steeds goed na over de woorden die je je ik-verteller in de mond legt, zij bepalen mede de toon.
Derde persoon
Verhalen in de derde persoon variëren ook van informeel tot formeel. Zo begint ‘Paula Spencer’ van Roddy Doyle: ‘Ze kan zich redden. Vaak wel. Meestal wel. Ze kan zich niet redden.’ Paula, het hoofdpersonage, spreekt niet rechtstreeks tot ons, maar Doyles eenvoudige woordkeuze onthult veel over haar. Hij gebruikt korte zinnen die de verwardheid van het hoofdpersonage weerspiegelen. Woordkeuze, zinslengte: alle dragen ze bij tot de toon. Doyle zit zijn personage dichter op de huid dan Anton Valens in ‘Het boek ont’: ‘(…) stond Isebrand Schut voor het raam van zijn woonkamer te roken en keek naar het noodweer dat was losgebroken boven de stad. Het onweerde en een sluierdichte plasregen sloeg en beukte op het kerklichaam.’ Sluierdicht, kerklichaam: dat zijn poëtische woorden van een verteller die toekijkt van op een afstand. Dat levert een formelere toon op.
                                                                                                                                                                                                    Hoe vind je je eigen toon? Jan Brokken stelt in ‘De wil en de weg’ dat wie zich het minst geneert om zich bloot te geven, er het best in slaagt zijn eigen toon te vinden. Overigens slaan schrijvers niet altijd dezelfde toon aan in hun verhalen. Denk maar aan Thomése die, naast de kolderachtige Kesselromans, ook verhalen schrijft met een meer poëtische en ernstige verteltoon.
Tip: Zorg ervoor dat de toon van je verhaal consistent is. Besteed hier bijzondere aandacht aan bij herschrijving.
Tip: Schrijvers experimenteren vaak met vertelperspectieven. Je kan ook spelen met de verteltoon. Gebruik je meestal een formele stem, herschrijf je verhaal dan eens met een extreem informele stem.
Tip: Lees je verhalen hardop voor of laat ze voorlezen door iemand anders.
Tip: Je toon hangt samen met je karakter. Probeer niet extreem vlot over te komen wanneer dit niet strookt met je innerlijke vertelstem. Brokken geeft het voorbeeld van Thomas Mann, geen vlotte schrijver: ‘ Zijn personages zijn als hijzelf: heren in driedelig pak met een zegelring. ‘
Kathy Mathys