Jesse Ball – Census (De Standaard)

Laatste reis

Lees hier de krantversie: Jesse Ball Census krant

Jesse Ball weet op een kalme manier te ontroeren met ‘Census’.

 

Kathy Mathys

 

In ‘Census’ maken vader en zoon een reis langs ‘een duidelijk pad, dat nergens heen leidde’. De vader is ongeneeslijk ziek, de zoon heeft het syndroom van Down. De moeder van het gezin, die eerder al is gestorven, had altijd willen reizen na de geboorte van de jongen. Dat was er nooit van gekomen en de vader ziet de roadtrip als een laatste kans en als een eerbetoon aan de vrouw.

In het voorwoord schrijft Jesse Ball, Amerikaans schrijver van een stralend, eigenzinnig oeuvre, over zijn broer Abram die in 1998 op zijn vierentwintigste overleed en het syndroom van Down had. Jarenlang heeft de auteur aan zijn ziekenhuisbed gezeten. Als kind stelde Jesse Ball zich voor dat zijn broer later bij hem zou wonen.

Ball wilde iets schrijven over Abram, zij het geen klassieke memoir want zijn herinneringen aan hem zijn ‘als een platgetrapte tuin’. Hij besluit te schrijven over een vader en een zoon: zijn emoties voor zijn broer hebben sowieso een vaderlijk karakter.

Ball maakt van zijn verhaal een fabel die herinnert aan het werk van Italo Calvino en Franz Kafka. De zoon wordt niet duidelijk ingevuld. We leren hem vooral kennen door de reacties van de mensen die de twee ontmoeten. De een reageert onbehouwen of afkeurend, de ander nieuwsgierig of vriendelijk. Ball houdt de lezer een spiegel voor, laat zien hoe het is om iemand lief te hebben die het syndroom heeft. ‘Het is anders dan hoe het meestal wordt afgeschilderd en uitgelegd,’ schrijft hij in het voorwoord. De jongen heeft nood aan voorspelbaarheid. Wel staat hij open voor avontuur. Zo vindt hij verdwalen leuk. Met zijn vader heeft hij vaste gespreksonderwerpen. Nooit velt hij oordelen over anderen. Tijdens de trip ontmoeten ze een echtpaar van wie de overleden dochter ook Down had. Ze was geliefd in het dorp, mensen beschermden haar. Ball verwoordt het schitterend: ‘Dat kon zij anderen schenken, een soort tijdelijke roeping, en dat is echt een talent.’

 

Gecomprimeerd

 

Wanneer je ‘Census’ begint te lezen, merk je dat de wereld geen afspiegeling is van de onze. De twee reizen van A naar B, dan naar C enzovoorts. Het laatste hoofdstuk heet Z. Daar eindigt de reis en laat de schrijver je achter met de vraag wat er rest voorbij de taal. ‘Het lichaam was opgebruikt, maar de geest gaat door, als een duikende vogel,’ lezen we ergens, een hoopvolle gedachte voor een boek waarin duisternis en licht elkaar afwisselen.

Vader en zoon reizen noordwaarts in een desolaat gebied met af en toe een industriestadje. Ze komen rare snuiters tegen, mensen die al jaren worden verteerd door verdriet. Sommigen zijn wantrouwig. Dat heeft vooral te maken met de reden waarom vader en zoon komen aankloppen. De man, ooit chirurg, werkt nu als volksteller. Je vormt je geleidelijk een beeld van wat die taak inhoudt. De man geeft er zijn eigen invulling aan. In de passages over ‘het systeem’ bezigt Ball vormelijke taal die herinnert aan de bureaucratische nachtmerries uit Kafka.

Ball is op zijn best in de delen over het gezin. De vader haalt herinneringen op aan zijn eerste ontmoeting met zijn vrouw, aan de geboorte van de zoon. De vrouw werkte ooit als performance artist. Ze kon lichamen van mensen lezen, een gave die haar van pas kwam als moeder van dit specifieke kind.

Ball schrijft gecomprimeerd. Hij roept beelden op die zich niet altijd meteen laten begrijpen, laat veel weg. In het begin is het wennen aan de toon en de stijl van dit boek, maar in het tweede deel overrompelt de schrijver je op een stille, ingehouden manier.

 

****

 

Jesse Ball – Census – vertaald door Jan Willem Reitsma – Querido – 261 blz.