Jim Crace interview (De Standaard)

Net onze wereld
Een van de mooiste romans van dit najaar is ‘Oogst’ van de Engelse Jim Crace. Hij praat over de nood aan verzinsels, over engagement en zijn angst om vast te lopen.
Kathy Mathys
‘Ik schreef dit boek in zes maanden, zelden ging het zo makkelijk. Vreemd, de jaren daarvoor was ik bij een ander project helemaal vast geraakt,’ vertelt Crace over ‘Oogst’. De eerste romans die hij schreef, gingen over gemeenschappen in transitie. Vervolgens schreef hij romans rond de grote metafysische thema’s, dood en liefde: ‘Kluizenaars’ en ‘Een man, een vrouw en de dood’.
Met ‘Oogst’ keert Crace terug naar zijn beginperiode. Het is een verhaal over een gemeenschap die op het punt staat te veranderen. Op de vooravond van het grote oogstfeest strijken drie vreemdelingen neer in het naamloze dorp. Dan woedt er een brand in een van de schuren en begint de zoektocht naar een zondebok. Deze bezwerende roman stond op de shortlist van de Man Booker Prize 2013.
‘Ik ben op geen enkele manier een autobiografische schrijver. Boeken vloeien nooit voort uit de directe omstandigheden in mijn leven, ze gaan over onderwerpen die me interesseren en ontstaan uit vragen die me bezighouden. ‘Oogst’ vindt zijn oorsprong in de wandelingen die ik maak in het Engelse landschap, een landschap dat me bedwelmt en betovert en dat toch het resultaat is van bloederige historische gebeurtenissen. Ik wandel veel in de Britse Midlands door velden die ooit landbouwgrond waren voor kleine gemeenschappen. Van buitenaf kwamen er machtige spelers die de bewoners wegjaagden, de grond claimden en er schapen kweekten, wat geld opleverde. Dit is kapitalisme op zijn gruwelijkst: mensen hun thuis afnemen voor geldgewin. Dit verhaal is nog steeds actueel, zo las ik net in de Guardian over de onteigening van indianen in Brazilië en er zijn meer voorbeelden te vinden.
Dat was het thema waarmee ik vertrok, onderweg kwam er een ander thema te voorschijn dat ik niet had voorzien. In ‘Oogst’ komen drie vreemdelingen naar het dorp, ze worden gewantrouwd en slecht behandeld. Meer en meer werd het daardoor een roman over immigratie en over onze angst voor de vreemdeling. Dat had ik niet verwacht en daarin schuilt voor mij het bijzondere van schrijven. Onderweg gebeurt er veel dat je niet kan zien aankomen.’
In uw verhalen schrijft u over het verleden, over de toekomst of over een wereld die nogal op de onze lijkt. Waarom heeft u die vertekeningen nodig?
‘Al mijn boeken zijn sterk metaforisch, ze gaan allemaal over hedendaagse politieke en maatschappelijke thema’s maar ik wil geen pamflet schrijven of propaganda voeren. Door de verhalen in het verleden of in de toekomst te plaatsen, of door een landschap te verzinnen dat niet echt bestaat, creëer ik wat afstand. Romans mogen, wat mij betreft, enkel vragen stellen, ze mogen geen antwoorden geven.’
Heeft u altijd op deze metaforische manier geschreven of waren de eerste aanzetten anders?
‘Schrijvers prijzen zich gelukkig wanneer ze hun stem vinden. Toen ik zeventien was, stelde ik me voor dat ik een nieuwe Steinbeck of Orwell was, een realistische schrijver met een groot engagement. Dat waren de schrijvers die ik bewonderde. Toen ik die eerste roman begon te schrijven, wist ik niet wat de volgende zin moest zijn, laat staan dat ik enig idee had over de volgende paragraaf.
Toen las ik werk van Márquez en ik dacht: ‘Zo kan ik ook zingen!’ Ik besefte dat het toegestaan was om dingen te verzinnen. Het was alsof iemand me toestemming gaf om iets te doen waar ik veel zin in had, iets wat ik als kind ook al deed: in atlassen kijken, zelf nieuwe continenten tekenen. Het idee dat ik dieren, geschiedenis en landschap kon creëren, was een grote openbaring. Toch ben ik ook een puritein, speelse verhalen schrijven volstaat niet voor mij. Ik wil boeken schrijven die op moreel vlak ernstig zijn, die er toe doen. Ernst is  niet bepaald typisch voor de Engelse literatuur. In Engeland is het in bepaalde kringen nog steeds ongemanierd om langer dan twee minuten ernstig te zijn, steeds weer duikt de ironie op.’
Het narratieve dier
De romans van Jim Crace onderscheiden zich niet enkel door hun net anders uitziende wereld en dwingende thematiek, ook op vlak van taal stijl zijn ze bijzonder. ‘Er staan veel verzonnen woorden in ‘Oogst’. Mijn vertaalster stuurde me een lijst met woorden, vergezeld van de vraag welke verzonnen waren. In sommige gevallen kon ik het mij niet eens herinneren. In mijn ogen waren ze inmiddels echt. Feit en fictie lopen heel erg door elkaar in mijn verhalen; wat verzonnen is kan de status krijgen van de waarheid. Ik gebruik liever een verzonnen naam voor een kever dan een Latijnse: die laatste houdt de lezer enkel op afstand.’
Craces zinnen hebben een sterke cadans, vergelijkbaar met die in orale literatuur.  ‘Wij mensen zijn uniek omdat we verhalen vertellen, we zijn de enige diersoort die dit doen. Voor mij is het enorm troostend en vervullend om aan te sluiten bij deze oude, orale traditie van verhalen vertellen,’ aldus Crace. ‘Ik ben een darwinist, ik ben er van overtuigd dat ons talent voor verhalen vertellen heeft bijgedragen aan onze overleving. Het is essentieel voor de mens. Fictie heeft een hoger doel, het laat ons kennismaken met de liefde nog voor we van de liefde hebben geproefd, met de dood nog voor we zelf onze laatste adem hebben uitgeblazen.’
Tijdens de jaren 1990 verschenen uw meest bekende romans, ‘Kluizenaars’ en ‘Een man, een vrouw en de dood’, verhalen over het persoonlijke en intieme leven. Hoe kijkt u op dit werk terug? Het is in veel opzichten anders dan de rest.
‘Het gaat inderdaad over persoonlijke thema’s, dood, liefde, religie. Ik vind deze boeken nog steeds bijzonder maar het zijn verhalen over persoonlijke politiek. Ik denk dat het de puritein in mij is die me opnieuw in de richting van het engagement en de gemeenschap stuurde. Politiek is uiteindelijk essentieel voor mij, zelfanalyse maakt me nerveus. Ik vind heel veel fictie narcistisch, navelstaarderig. Ik kijk liever naar politieke bewegingen en hun impact op de wereld. Daardoor zijn mijn personages wel minder ontwikkeld dan in veel realistische fictie, het zijn archetypes. Ik heb soms moeite om hun namen te onthouden.
Ik had het net over de Engelsen en hun neiging om overal een ironische saus overheen te gooien. Hetzelfde geldt voor politiek: we houden ons liever stil dan dat we luid protesteren. Ik ben op dat vlak net zo schuldig als anderen. Wanneer ik aan een feesttafel zit en iemand maakt een homofobe opmerking, dan zwijg ik omdat ik de avond niet wil verpesten. Nochtans voel ik de nood om iets te zeggen. Het hoofdpersonage in ‘Oogst’ is schuldig aan de ‘Engelse zonde’, hij zwijgt wanneer hij zijn stem zou moeten laten horen, hij houdt zich liever schuil.’
In de verantwoording van uw boek neemt u afscheid van het schrijven. Dat was in 2013. Blijft u bij uw besluit?
‘Er waren verschillende redenen waarom ik het einde van mijn loopbaan als schrijver aankondigde op mijn vijfenzestigste. Ik kreeg last van de stress om steeds weer een nieuw boek te produceren. Ik ben nog een van die gelukkige schrijvers die op voorhand betaald worden, zelfs voor mijn eerste boek was dat het geval. Toch legt dat een heleboel druk op je en daar kreeg ik last van. Verder waren er persoonlijke problemen in mijn gezin, een van mijn kinderen was doodziek en dan lijkt fictie schrijven plots onbelangrijk. Mijn dochter overleefde het en nu gaat het goed met haar.
Vlak voor die persoonlijke crisis was ik vastgelopen met een roman, op 40 000 woorden strandde ik. Toen besefte ik dat ik het voorschot zou moeten terugbetalen en ik vreesde bankroet te zijn. De laatste reden waarom ik er de brui aan wou geven, had te maken met mijn ideeën over het schrijverschap in het algemeen. Ik vrees dat veel schrijvers op latere leeftijd bitter worden: ze krijgen niet meer de aandacht die ze verdienen, ze verkopen niet meer enzovoorts. Ik wou die bitterheid niet toelaten in mijn leven.
Met één ding had ik geen rekening gehouden, mijn brein laat me niet toe om met pensioen te gaan. Net zoals een componist het niet kan laten om een melodietje te neuriën, kan ik het niet laten om verhalen te verzinnen. Dus ja, ik ben van gedacht veranderd. Ik wil echter geen voorschotten meer en dat neemt de druk weg. Ik heb een gevoel van bevrijding wanneer ik nu aan het schrijven ben. Momenteel werk ik aan een nieuwe roman en ik wil een verzameling essays schrijven over natuurkunde die ik presenteer als feit maar die fictionele ingrediënten bevatten.
Waarover ging de roman waarin u vastliep?
‘Het was een autobiografische roman. Ik heb altijd gedacht dat ik niet over mezelf kon schrijven omdat ik te gelukkig ben en mijn leven te gewoon is. Ik ben al veertig jaar getrouwd, daar kan ik niet veel mee als fictieschrijver. Toch was er één ding dat me heel ongelukkig maakte en dat was de dood van mijn ouders. Ik wou een boek schrijven à la ‘Gullivers reizen’. Ik heb namelijk vaak gefantaseerd dat ik mijn ouders ooit opnieuw zal ontmoeten op een strand. Dat was geen religieuze fantasie want ik ben een overtuigd atheïst. Ik zou dus een boek schrijven over het strand waar ik alle mensen ontmoette van wie ik ooit hield. Ik liep vast omdat ik niet de moed had om tot op het bot te gaan, om volledig open te zijn.
Ik heb altijd het gevoel gehad dat ik in al mijn boeken enigszins op veilig speel, ik laat me niet zien, ik onthul mezelf niet. Volgens mij hebben autobiografische schrijvers veel meer moed nodig, ze stellen zich kwetsbaar op, lopen het risico belachelijk gemaakt te worden. Dus aan de ene kant ben ik wel blij dat ik mijn typische metaforische stem heb gevonden, aan de andere kant is er een deel in mij dat ernaar verlangt om iets strikt autobiografisch te schrijven.
Ik vind het idee van het strand nog steeds sterk, misschien herschrijf ik het als een borgesiaans essay, wie weet.’
****
Jim Crace – Oogst – vertaald door Regina Willemse – De Geus – 248 blz. – oorspronkelijke titel: Harvest.