John Banville interview (De Standaard)


Wereld vol wonderen

In zijn eerste roman sinds Booker Prize-winnaar ‘De zee ‘laat de Ierse John Banville de goden los op zijn personages. ‘De onsterfelijken ‘ is een speels boek over leven en doodgaan.

Kathy Mathys

‘Net als Updike en Nabokov beschrijf ik de buitenkant van de dingen, het oppervlak. Nabokov zei altijd dat hij een schilder had moeten worden. Ik probeerde ook te schilderen als tiener maar had er geen talent voor. We kijken alle drie naar de buitenkant en beschrijven die zo nauwgezet dat er diepgang ontstaat,’vertelt John Banville, wanneer ik hem vraag naar verwante schrijverszielen. Aan de buitenkant zie ik een Armani-jasje, glanzende schoenen, een wijnrode sjaal en een bril, waar hij overheen kijkt, telkens wanneer ik hem een nieuwe vraag stel. Banville is ernstig, een heer, maar wel een met pretoogjes. Zijn blik dwaalt soms af naar de grachten, die hij als ‘subliem’ omschrijft. Het is een glorieuze dag, vol zon, en we praten een uur over wat de schrijver ‘het wonder van dit leven’ noemt.

De onsterfelijken’ is Banvilles eerbetoon aan Heinrich von Kleist, een auteur wiens werk hij altijd al bewonderde: ‘Kleist wou de Shakespeariaanse burleske versmelten met het Griekse drama, iets wat ik ook heb gedaan in dit boek. Pas toen ik klaar was met ‘De onsterfelijken’ merkte ik hoe verschillend het was van mijn andere boeken. Het is speelser, meer openlijk grappig.’ Hermes, boodschapper van de goden en gids naar de onderwereld, hangt rond in Arden, waar het gezin Godley verzameld is rond het bed van stervende vader Adam. Banville vond het spannend om te schrijven vanuit het standpunt van de goden: ‘Wij schrijvers zien onszelf als kleine goden. Auteurs zeggen dikwijls dat de personages het stuur overnemen tijdens het schrijfproces. Dat moet je niet geloven, dat is een fabeltje. Blijkbaar had ik de goden nodig om iets essentieels te zeggen over de mens. Op zich is dat niet nieuw, de Grieken creëerden de godenwereld ook om over de mens te vertellen. Goden zijn onsterfelijk maar ze zijn net zo kleingeestig, jaloers en zwak als mensen, zoals Hermes ook opmerkt. Toen ik een adolescent was, las ik Keats, Rilke en Wordsworth, ik zwierf rond in hun wereld vol goden. Ik herinner me een wandeling met mijn hond. Ik was in de twintig en liep op een pad dat zich tussen de bomen slingerde. Het was een stille dag en plots stak er een felle wind op. Toen snapte ik het Griekse geloof in de goden. Het geruis van die bomen… Het was alsof er een godheid voorbijkwam. Het gevoel dat de wereld een wonderlijke plek is, heeft me daarna nooit meer losgelaten. Volgens mij is de mens niet voorbestemd om op aarde te leven, ik denk dat onze aanwezigheid hier een vergissing is. Een gelukkig vergissing, dat wel. Ik ben nog steeds overweldigd door de lucht. Hoe meer ik naar de wolken kijk, des te meer sta ik versteld. Daarover gaan mijn boeken, over die verbijstering. De mens heeft gruwelijke maar ook prachtige dingen gedaan. Voor elke Hitler zijn er twee Beethovens, denk ik. In mijn werk wil ik, boven alles, heel exact beschrijven hoe het is om te leven. Hoe smaakt het en hoe ruikt het?’

De oude Adam ligt op sterven en denkt na over wat er hem nog wacht na de dood. Is dat een vraag die u sterk bezighoudt?

Ik ben met de dood bezig, maar hoop dat hij nog veraf is. Ik wil nog lang niet vertrekken. De schaduw van de dood hangt over dit boek. Heidegger, die nu niet meer ‘in’is, zei altijd dat je moet leven in het besef van de dood en hij had gelijk. Dit is een boek dat ik niet had kunnen schrijven toen ik veertig was. Ik moest eerst zestig worden. De fase waar ik nu in zit, is erg fascinerend. Ik maak me nauwelijks zorgen om de nakende dood. Dat dit alles kan eindigen, lijkt absurd. Dat het ‘ik ‘zomaar kan weggevaagd worden, vind ik bijna komisch. Het mooie van ouder worden, is dat er veel wegvalt: verlangens die je vroeger in de weg zaten, angsten, haat. Ik heb het gevoel dat ik het gewoel achter me heb gelaten. Wanneer je jong bent, is de dood iets mystieks, het maakt geen deel uit van het leven. Wittgenstein zei dat hij de dood niet ervoer als een deel van het leven – iets wat hij beweerde omdat hij jong stierf. Op mijn leeftijd maakt de dood wel deel uit van het leven en besef je dat de dood geen engerd met een zeis is. De dood wordt iets heel natuurlijks, hij verliest zijn metafysische en bovennatuurlijke trekjes. Ik hoop dat, als het ooit zover is, ik plots zal gaan. Ik wil liever geen aankondiging vooraf.

Adam was een succesvol wiskundige, maar geen liefdevolle familieman. Hoe zit dat bij u?

Adam heeft nooit echt van iemand gehouden, dat is zijn grote verlies. Dat herken ik bij mezelf, je moet een keuze maken tussen werk of liefde. Yeats zei al dat je moet kiezen tussen perfectie in het leven of in het werk. Hij had het trouwens mis: in geen van beide is de perfectie haalbaar, maar één van de twee krijgt de volle aandacht. De kunstenaar kan volgens mij geen goede vriend zijn, geen volledig toegewijde familieman of -vrouw. Hij is een kannibaal en gebruikt alles wat hij in handen krijgt. Daarom lijden de naasten van de kunstenaar, ze zien hoe hun pijn wordt gebruikt. Begrijp me niet verkeerd, ik ga niet op zoek naar ongeluk, maar als er iets vreselijks gebeurt, zegt een deel van mij altijd ‘ik kan dit gebruiken ‘. Ik heb bijvoorbeeld over de dood van mijn moeder geschreven, zij het dan in groteske vorm. Toen ze stierf, toonden ze me namelijk het verkeerde lichaam in het mortuarium en dat element is in een roman geslopen. Het mondde uit in een moment van zwarte komedie.

De goden betreuren hun onsterfelijkheid, ze menen dat enkel de sterfelijke mens waarlijk kan liefhebben. Klopt dit?

De eindigheid maakt de liefde zoeter, ja. Liefde is een uitvinding van de mens, iets wat we hebben gemaakt om het leven mooier te maken. Toen ik jong was en ruzie maakt met mijn liefjes, verweten zij mij dat ik enkel geïnteresseerd was in seks. Ik beaamde dat dan. Natuurlijk gaat het om seks, dat is de grote drijfveer. Alle kunst die we maken, de grandioze kathedralen die we bouwen: we doen het enkel vanuit die seksuele drijfveer. Daar ben ik van overtuigd. De romantiek heeft de mens er zelf bij gefantaseerd.

De personages in ‘De onsterfelijken’ halen herinneringen op aan hun leven. Op welke manier komen uw herinneringen terecht in uw werk?

Het is de verbeelding die de dingen leven inblaast, ik werk niet zozeer vanuit de herinnering. Ik maak graag de vergelijking met wat er gebeurt wanneer we verliefd zijn. Dolverliefden vinden hun geliefde uit. We weten dat de geliefde menselijk is en moet eten en slapen, net als elk van ons. Toch transformeren we de geliefde tot een godheid, voor even. Dat kan dankzij de verbeelding en het is diezelfde kracht die mijn romans laat ontstaan. De verbeelding vervormt de realiteit. De kunstenaar is voordurend verliefd, hij houdt niet op met die transformatie van de dingen. Dat ik de verbeelding als grote stuwkracht zie, betekent niet dat ik geen herinneringen gebruik. De kindertijd die ik beschreef in ‘De zee’, is die van mij. De details in dat boek zijn autobiografisch en tegelijk heel universeel. Zelfs in Hongkong herkennen mensen zich in het kind uit ‘De zee’.

Gebruikt u uw kindertijd ook in de thrillers die u schrijft onder het pseudoniem van Benjamin Black?

Het Dublin waarin ik opgroeide, was dat van de jaren 1950. De details uit mijn leven toen gebruik ik in de Benjamin Black-boeken. Ik groeide op in een dorpje ten Zuiden van Dublin. Het was een bekrompen tijd, heel kleingeestig. Toch neem ik de personages uit de Black-boeken serieus, ik betuttel hen niet. Vanuit hun standpunt is Dublin geen achterlijke plek.

Waarin verschillen de Banville-romans van die van Benjamin Black?

Het grootste verschil zit hem in het perspectief. De Black-boeken zijn geschreven in de derde persoon, de Banville-boeken in de eerste, van binnenuit dus. In de Black-boeken laat ik de personages dingen doen, ik laat ze praten. In de Banville-boeken gaat het om de innerlijke gedachten, de gevoelens. Toch maak ik geen onderscheid tussen ‘literaire fictie’ en ‘genrefictie’, die labels zeggen me niks. Voor mij is er enkel een goedgeschreven en een slechtgeschreven tekst. Darwin schreef in zijn notitieboeken: ‘Zeg nooit ‘hoger’of ‘lager’’. Ik wissel af tussen de Banville- en de Black-boeken. Het duurt drie tot vijf jaar om een Banville-boek te schrijven. Tijdens de late lente en in de zomer schakel ik over op Black en in die paar maanden rond ik een Black-boek af. Ik ben met de Black-boeken begonnen, nadat ‘De zee’ af was, vijf of zes jaar geleden. Ik las in die tijd nogal wat Simenon en was onder de indruk van zijn werk. Zo ben ik erin gerold. Achteraf bekeken, denk ik dat Banville toe was aan rust, aan verandering. Ik heb me nooit willen verbergen achter de Black-identiteit. In het begin dacht ik dat het een eenmalig schrijfavontuur was, maar die fase ben ik al lang voorbij. Black valt niet meer te stoppen, ik heb weer twee nieuwe boeken klaar. Ik ervaar dat dubbele schrijverschap niet als schizofreen. Vroeger, toen ik overdag fictie schreef en ’s avonds als journalist op de redactie werkte, had ik wel een dubbelleven.

Verrassen uw schrijfsels u nog vaak?

Ik verras mezelf nu meer, al schrijvend, dan vroeger. Ik laat de teugels los, laat dingen gebeuren. Achteraf begrijp ik soms niet wat ik geschreven heb. Op stilistisch en talig vlak ben ik dan weer meer gecontroleerd dan vroeger. Ik gebruik minder metaforen. Als je preciezer schrijft, moet je minder een beroep doen op ‘als’. Er is wel een grens aan de mate waarin ik mezelf verras. Als ik eerlijk ben, moet ik toegeven dat al mijn personages versies zijn van mezelf, ook de vrouwelijke. Meer nog, de vrouwen in mijn boeken lijken meer op mij dan de mannen.

***
John Banville – De onsterfelijken – vertaald door Arie Storm – Meulenhoff – Amsterdam – 270 blz. – Oorspronkelijke titel: The Infinities.
***
Benjamin Black – De zwaan van Dublin – vertaald door Arie Storm – Boekerij – Amsterdam – 288 blz. – Oorspronkelijke titel: The Silver Swan.

De oude Adam Godley ligt op sterven, zijn ‘slapeloze slapende aanwezigheid vult het huis als een mist’. Jonge Adam, zijn zoon die huwelijksproblemen heeft, en dochter Petra zijn naar huis gekomen om hem bij te staan in zijn laatste uren. De Godleys zijn niet alleen in hun afgelegen huis. De goden komen zich moeien en dat levert een bijna lichtvoetige Banville op, die qua toon heel anders is dan Booker-winnaar ‘De zee’. Toch is dit vooral een boek over de dood, die in donkere hoeken van het huis schuilt, een boek over de angst voor wat er komt. De komische toetsen laten zich niet altijd even goed rijmen met de ernstige thematiek. Banvilles aanzetten tot speelse farce zijn zelfs wat kunstmatig. Wel knap zijn de personages van Petra en van Godleys vrouw, die Banville met veel liefde neerzette. De stijl is grandioos, als steeds bij Banville. Onder het pseudoniem Benjamin Black schrijft Banville sinds enkele jaren thrillers die spelen in het naoorlogse Dublin. Patholoog Garret Quirke staat centraal in deze verhalen die draaien om duistere verwikkelingen. Zelfs hier speur je flitsen van Banvilles meesterlijke stijl en de plotlijnen zijn stevig en spannend. Op thematisch vlak zijn er raaklijnen tussen de Banville-boeken en die van Black. (KM)