Jospeh O’Neill interview (De Standaard)


Overal en nergens thuis

Joseph O’Neill betovert en troost met ‘Laagland’, het mooiste Angelsaksische boek van dit voorjaar. Meer nog, hij schreef een verhaal over cricket dat boeit van de eerste tot de laatste letter. Applaus!

Kathy Mathys

Samen met zovelen lijd ik aan wat je gerust een milde New York-verslaving kan noemen. Het is inmiddels twee jaar geleden dat ik voor het laatst Oekraïense borsjt at bij Veselka, rondsnuisterde in de tweedehandswinkeltjes op Bedford Avenue of schaduw vond onder de vleugels van de engel bij Bethesda Fountain. Gelukkig kunnen boeken en films mijn grootstadshonger ietwat stillen. Verhalen over zoetgerande romantiek op de top van de Empire State Building of blind dates in de zoo van Central Park gaan er bij mij altijd in. Toch slaat mijn hart vooral sneller van vertellingen die afwijken van de plategetreden paden. In Joseph O’Neills New York vind je geen Prada-fetesjisten of neurotische Woody Allen-clonen. ‘Laagland’ speelt in de zelden afgestofte uithoeken van New York: de cricketvelden op Staten Island of het Russische kwartier in Brooklyn. Op het eerste gezicht zijn de weelderige buitenvelden met hun kniehoge gras en de rommelige panden en pakhuizen van de stadsranden minder fotogeniek. Toch brengt O’Neill hun betovering in zijn fel bejubelde roman, die onlangs de Pen/Faulkner Award opstreek:
‘Vroeger kende ik die stukken van de stad ook niet. Nu is de buurt rond Flatbush in Brooklyn mijn favoriete deel van New York, ook al lees je er niet over in stadsgidsen. Je vindt er veel immigranten uit India, Sri Lanka, Jamaïca, Trinidad. Ik ben dol op hun cultuur, vooral Trinidad vind ik schitterend. Als je cricket wil spelen in New York kom je al snel in een team vol migranten. Via mijn cricketvrienden leerde ik dat andere New York kennen. Ik heb twee jaar rond Flatbush gewoond en voelde me er helemaal thuis.’

Krankzinnig idee

De Nederlandse bankier Hans van den Broek uit ‘Laagland’ bevindt zich in 2002 in New York zonder zijn Engelse vrouw, Rachel, en hun zoon. Na de aanslagen van 9/11 is het koppel het vermogen om met elkaar te praten helemaal kwijtgeraakt. Rachel onthaalt elke toenaderingspoging van Hans met een ‘preventieve uitdrukking van vermoeidheid op haar gezicht’. De Engelse keert terug naar haar ouderlijke huis in Londen en laat Hans niet vaker dan twee weekends per maand overvliegen. Hans sluit zich aan bij een cricketteam op Staten Island. Vergeet de BBC-beelden van Engelse cricket. In New York is het een marginale sport die helemaal in de schaduw staat van baseball. Hans speelt cricket op terreinen die er nauwelijks voor geschikt zijn, aangemoedigd door supporters die langs de zijlijn rum drinken uit papieren bekertjes en aan kippenboutjes staan te kluiven.
‘Wilt u eens aan den lijve ondervinden hoe het is om in dit land een zwarte te zijn? Trek dan de witte kleren van de cricketer aan en je voelt je een zwarte.’ Deze gevleugelde uitspraak over de onglamoureuze status van cricket in New York is afkomstig van Chuck Ramkissoon. Deze uit Trinidad afkomstige cricketspeler en ondernemer is één van Hans’ weinige vrienden in die pijnlijk eenzame zomerdagen van 2002. Chuck is het type dat graag monologen voert en vragen stelt die hij daarna zelf beantwoordt. In groezelige achterafkantoortjes zet hij zijn zaakjes op en droomt hij van een groot cricketstadium. Hans laat zich op sleeptouw nemen door Chuck. De twee trekken naar Afrikaanse vleesspecialisten en Jamaïcaanse pruikenmakers of strijken neer bij begraafplaatsen van de eerste Hollandse kolonisten. Hans, die zich vervreemd voelt van zijn job en gezin, vindt een onwaarschijnlijke surrogaatfamilie in zijn teamgenoten, al zien ze elkaar enkel om en rond het veld. Voor O’Neill, een Ierse schrijver die sinds tien jaar in New York woont, begon het allemaal met cricket:
‘Al voor 11 september 2001 was ik bezig met een cricketroman. Ik had zin om die wereld, die me erg vertrouwd is, te beschrijven. Ik ben altijd gepassioneerd geweest door sport. Toen ik een kind was, kreeg ik al mijn kennis over Europese geografie dankzij voetbal. Ik leerde Tsjechoslowakije, zeg maar, kennen door naar voetbalverslagen te luisteren.’
Wie al spontaan begint te geeuwen bij de gedachte aan cricket zal verrast opkijken van dit boek. Ik weet niks over de spelregels van die oer-Britse sport maar heb me met ‘Laagland’ geen seconde verveeld:
‘Dat komt vooral omdat ik het spel niet uitleg. Dan zou je vast in slaap vallen,’ lacht O’Neill. ‘Als kind observeerde ik mijn ouders die bridge zaten te spelen. Van zodra mijn vader opperde om de regels uit te leggen, begon ik te snurken.’
Toen O’Neill aan vrienden en bekenden vertelde dat hij bezig was met een roman over cricket in New York konden zijn toehoorders hun ongeloof nauwelijks maskeren:
‘Ik zag aan hun gezichten dat ze het een krankzinnig idee vonden. Toch was het een logische keuze voor mij. ‘Laagland’ gaat over een man die zich gemarginaliseerd voelt. Hans is geen geopinieerde, vrijdenkende mooiprater maar een randfiguur. Geen wonder dat cricket hem zo goed ligt.’
Heimwee naar Nederland

O’Neill is pas twee dagen in Amsterdam, waar hij voor een paar maanden zal werken aan een nieuwe roman. Toch heeft hij zich de schrijversflat al helemaal toegeëigend. Op het aanrecht slingeren de vrolijke Albert Heijn-verpakkingen en overal liggen er boeken. Dat O’Neill zich hier thuisvoelt, is niet verrassend. Net als Hans spendeerde hij een groot deel van zijn jeugd in Den Haag. Als zoon van een Ierse vader en een Turkse moeder woonde O’Neill onder andere in Syrië, Turkije en Mozambique om dan op zijn zestiende terecht te komen in de Haagse wijken. Af en toe gooit O’Neill er een Hollandse frase tussen en zijn Nederlands is nog steeds indrukwekkend.
Tijdens zijn New Yorkse omzwervingen denkt Hans terug aan zijn tienerjaren, aan de vuurtoren van Scheveningen die hij vanuit zijn slaapkamerraam zag of de meisjes die in amazonezit achterop zijn fiets zaten. Niet alle herinneringen zijn even zoet. O’Neill vat het zelfgenoegzame snobisme van de Haagse welgestelden heel treffend:
‘Ik heb altijd willen schrijven over mijn jeugdjaren in Den Haag en ‘Laagland’ gaf me die mogelijkheid. Een Engels hoofdpersonage zou niet gewerkt hebben omdat dit een boek is over vervreemding en marginaliteit. Een Nederlander was veel geschikter. In Nederland had het leven tot voor kort een bijna vanzelfsprekende hoge kwaliteit. Alles is er goed georganiseerd en ordelijk. Voor Hans barst de luchtbel na 9/11, hij kan absoluut niet om met die shock.
Ik hield ervan om die Nederlandse passages te schrijven en ben ervan overtuigd dat je beter schrijft over een plek, nadat je er afstand van hebt genomen. Daarnet keek ik nog door het raam naar de prachtige S-bocht die de tram hier maakt. Als je er met je neus opzit, merk je die dingen niet op. Als buitenstaander beschrijf je de dingen met zoveel meer aandacht en precisie.’
Voor Hans is het maar een kleine stap van de bevroren rivier Hudson in new York naar de krakende Haagse ijsgrachten. Met zijn beschrijvingen van steden die echo’s oproepen aan andere plekken doet O’Neill denken aan André Aciman, nog zo een migrantenschrijver die de helft van de wereld zag, alvorens wortel te schieten in New York.
‘Migranten hebben de neiging om zichzelf te beschrijven aan de hand van de plekken die ze achterlieten. Met mijn vrienden uit Trinidad heb ik het constant over hun geliefde stad. Weet je nog, die straat, die bar? Zo gaan onze gesprekken keer op keer. Ik geloof echt dat een plek onder je huid kan kruipen. Daar is tijd voor nodig. Wil je over een stad schrijven, dan schrijf je eigenlijk over tijd. Daarom moet je er ook lang geleefd hebben, voor je er iets zinnigs kan over vertellen. Je hebt natuurlijk uitzonderingen zoals Joyce, die al als twintiger Dublin in al zijn complexiteit wist op te roepen.’

Advocaat

Hans is het type dat binnen groepjes mannen altijd de rol krijgt van de ‘zwijgzame, niet al te beroerde’ gast. Hij is verbaal een stuk minder bevlogen dan zijn vrouw en heeft de indruk dat elke ruzie een valstrik is. Vroeger vond Rachel zijn rustige natuur aantrekkelijk. Nu wrijft ze hem morele luiheid aan. Net als zijn stadslandschappen en cricketfragmenten zijn O’Neills passages over relaties en intimiteit bijzonder aangrijpend. In elke liefdesrelatie heb je zowel momenten van extreme vertrouwdheid als van mysterieuze vervreemding. ‘Laagland’ weet die bijna ongrijpbare dynamiek erg goed te vatten. Na Rachels vertrek blijft Hans achter in het legendarische Chelsea Hotel (waar onder andere Bob Dylan en William Burroughs vaste klant waren, km). O’Neill woont er al tien jaar met zijn gezin:
‘De plek is exact zoals ik ze beschrijf in het boek. Je vindt er vreemde snuiters, zoals de man die denkt dat hij een engel is. Ik woon er graag, voel me er als een vis in het water. Vroeger vond ik het lastig als schrijver dat ik overal en nergens vandaan kwam, dat ik geen echte thuishaven had. Nu zie ik het als een voordeel. Ik heb op zoveel plekken gewoond dat ik me niet moet vasthouden aan één stad, waarover ik keer op keer moet schrijven.’
Toen hij 16 was zat O’Neill op een Britse school in Den Haag, had hij Nederlandse vrienden en Ierse voetbalmaatjes. Thuis sprak hij Frans met zijn ouders en tussendoor zat hij een jaar op een Frans lyceum. O’Neill benijdde de culturele zelfzekerheid van iedereen die hem omringde:
‘In Ierland, waar ik de familie van mijn vader zag tijdens vakanties, voelde ik me benadeeld, maar dat gevoel had ik ook in Engeland of Nederland. Ik had constant de indruk dat ik met mijn neus tegen het raam stond te kijken naar een feestje, waar ik niet bijhoorde. Nu ben ik gelukkig met mijn bijzondere achtergrond. Als schrijver kan ik er heel veel uit halen. Ik ben ook blij dat ik tot voor kort werkte als advocaat. Veel schrijvers kennen enkel de wereld van journalistiek en literaire kritiek. Voor mij was de zakenwereld altijd erg inspirerend. Ik hoefde niet te researchen hoe een analyst als Hans zich zou gedragen. Ik kende hem door en door. Ik zou zelfs bijna durven stellen dat ik rechten ben gaan studeren om erna te kunnen schrijven. Dat ik niet alle Engelstalige romans heb bestudeerd, vind ik helemaal niet erg.’

Excentrieke grootv aders

Toen O’Neill begon aan ‘Blood-Dark Track’ (2001, Granta Books), een biografisch werk over zijn grootvaders, besefte hij voor het eerst hoe de O’Neill-achtergrond interessant voor hem kon zijn als schrijver. O’Neills grootvader aan moeders kant, een Syrische christen met een hotel in Turkije, zat tijdens de Tweede Wereldoorlog gevangen in Palestina. Had hij gespioneerd voor de Duitsers? Zijn grootvader aan vaders kant zat op hetzelfde moment in de Ierse gevangenis voor zijn IRA-activiteiten. ‘Blood-Dark Track’ is een intelligente biografie, waarin het probleem van geschiedschrijving op de voorgrond treedt. Ze bevat kleurrijke figuren zoals grootmoeder O’Neill die haar kleinzoon uitkaffert omdat hij met ‘die uitbuiters van Ryan Air’ naar Ierland vliegt, Ierse ooms die streden voor onafhankelijkheid en een excentrieke hotelmanager met een passie voor technologie en vrouwen. Was het moeilijk voor O’Neill om de familielegendes te ontmythologizeren?
‘Dat was delicaat, want je wil natuurlijk de familiebanden niet opblazen. Uiteindelijk denk ik wel dat mijn familie blij was met het resultaat, al gaat niet iedereen akkoord met wat ik allemaal schreef. Sinds ik ‘Blood-Dark Track’ schreef, begrijp ik waarom geschiedschrijving zo een bloeiende tak is. Bijna elk zogenaamd onwrikbaar verhaal laat zich herschrijven, als je het van dichtbij bekijkt.’
Naast mij op tafel ligt een boek over Kierkegaard. Research voor een volgende roman?, vraag ik.
‘Ja, toch wel, al denk ik dat je als schrijver maar beter niet te veel theorie leest. Dan word je je al te bewust van je eigen ideeën. Ik merk dat veel van Kierkegaards gedachten over ‘de andere’ en identiteit me sowieso al bezig hielden, zonder dat ik zijn werk had gelezen. Ik ben erg gefascineerd door het idee van een tweede leven. We leiden allemaal sterk geordende en beperkte levens: één job, één vrouw en één groep van geliefden. Waarom is dat zo? Verliezen we daardoor niet een heleboel opties? De meeste romans gaan over mensen die de spelregels breken. Ik ben meer geïnteresseerd in de vraag: wat gebeurt er als we de regels netjes volgen?’

****
Joseph O’Neill, Laagland, De Bezige Bij, Amsterdam, 298 blz., 18,90 € Oorspronkelijke titel: Netherland.

wie is Joseph O’Neill?

Joseph O’Neill (Cork, 1964) breekt door met zijn derde roman, ‘Laagland’, een grootstadsverhaal over Hans van den Broek, een bedroefde Nederlandse bankier die huwelijksproblemen heeft. Hans zoekt aansluiting bij New Yorkse cricketspelers, die net als hij in de kantlijnen van de stad leven. De mysteries van het huwelijksleven, de chemie binnen sportteams en de Magritte-achtige atmosfeer in schaduwrijk Manhattan: O’Neill beschrijft dit alles met een ongedwongen bavoure. Zijn boek kreeg terecht de Pen/Faulkner Award. Eerder schreef O’Neill ‘Blood-Dark Track’, een familiegeschiedenis over het oorlogsverleden van zijn grootvaders. Joseph O’Neill groeide op in Den Haag en woont momenteel in New York.