Katie Roiphe interview (De Standaard)

Tot de laatste adem

 

Sinds ze als kind met een levensbedreigende longziekte kampte, is schrijfster Katie Roiphe bezeten door de dood. In haar nieuwe boek kijkt ze naar de manier waarop schrijvers sterven.

 

Kathy Mathys

 

Het liefst had ze met een vergrootglas bij het sterfbed van John Updike gezeten. Katie Roiphe wilde het spektakel van de dood van dichtbij geserveerd krijgen, alle details opzuigen als een spons. In ‘Het uur van het violet. Grote schrijvers in hun laatste dagen’ buigt de Amerikaanse zich over het einde van zes auteurs: Susan Sontag, John Updike, Dylan Thomas, Maurice Sendak en James Salter. Sommigen krijgen een laatste creatieve opflakkering, anderen zijn te zwak om een pen te hanteren. Sommigen verzetten zich niet, anderen kunnen niet aanvaarden dat het voorbij is.

Als twaalfjarige was Roiphe lange tijd ernstig ziek en verslond ze boeken over volkerenmoord. Over het werk van Primo Levi en Elie Wiesel schrijft ze: ‘Ik lees ze met een bepaald soort genoegen. Ik wil kinderen zien sterven.’ Sinds die ziekenhuisepisode uit haar kinderjaren is Roiphe geobsedeerd door de dood. ‘Lange tijd dacht ik dat dit boek niet interessant zou zijn voor anderen, het voelde als een privéproject, een vreemde obsessie. Wat me vooral interesseerde, was de zoektocht naar woorden voor het einde. Ik had ook naar de laatste dagen van kunstenaars of musici kunnen kijken maar die bedienen zich niet van woorden,’ vertelt ze.

Zeven jaar werkte de schrijfster met tussenpozen aan dit boek dat ze de werktitel ‘The Death Book’ gaf, een titel die de uitgever verwierp omdat hij te duister klonk. De dood van Roiphes vader gaf de schrijfster een duwtje richting voltooiing.

Roiphe ging met een stofkam door brieven, dagboeken, notities, interviews en manuscripten van de schrijvers. Ze sprak met hun familieleden, huishoudsters en nachtverpleegsters. Velen van ons zijn te beschroomd om met geliefden te praten over de dood, met vreemden gaat het vaak makkelijker, zo ondervond ook Roiphe: ‘Omdat ik zo dichtbij wilde komen, heb ik heel veel interviews afgenomen. De oeuvres doorspitten volstond niet. Ik wilde bijvoorbeeld schrijven over de laatste keer dat Susan Sontag een kapbeurt kreeg, dat soort dingen. Ik voelde me bezwaard maar ondervond dat de meesten er graag over wilden praten. Sommigen noemden die gesprekken achteraf bevrijdend.’

 

We hebben een dubbelzinnige relatie met de dood, zo lijkt Roiphe te willen vertellen met haar boek. Aan de ene kant denken we er liever niet aan, aan de andere kant zijn we er nieuwsgierig naar.

 

Volgens Susan Sontag is onze zucht naar foto’s van dode lichamen bijna pornografisch. Wat vindt u van die uitspraak?

 

‘Ik kan me erin vinden. Ik heb lange tijd nagedacht over mijn obsessie, of ze ziekelijk was. Nu denk ik niet meer dat mijn uitzinnige interesse vreemd is. De dood is omgeven door taboes. De meeste mensen zien zelden of nooit een dood lichaam binnen de huiselijke kring, sterven doen we in het ziekenhuis. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we er nieuwsgierig naar zijn. Tenslotte is de dood een van de weinige dingen die ons allen verbindt.

Al mijn werk gaat over taboes, ik heb geschreven over huwelijken, seks, maar geen van die onderwerpen is in zoveel nevelen gehuld als de dood. Het is het ultieme taboe. Daarom ook is het onderwerp zo geladen, prikkelt het ons zo.’

 

Kon u voldoende dichtbij komen?

 

‘Ik botste op grenzen. Zo kon ik niet in iemands hoofd kruipen en de laatste gedachten absorberen. Ik had het wel gewild, zo gretig was ik. Het best lukte dit nog bij John Updike, niet omdat hij openhartig over zijn nakende dood sprak maar omdat hij gedichten heeft geschreven op zijn doodsbed. Die hebben een bijna journalistieke kwaliteit, het lijken wel reportages van het oorlogsfront, zo dwingend zijn ze. Wat me heel dichtbij liet komen, waren de originele, handgeschreven manuscripten. Uit dat van Updike bleek hoeveel moeite het moet hebben gekost om de woorden op papier te krijgen. Ik vertel ook in het boek dat er een moment is waarop hij zijn hoofd neerlegt en zegt: ‘Ik kan niet meer.’ Zijn echtgenote, die een dwingende persoonlijkheid heeft, spoorde hem aan om verder te gaan.’

 

Hebben de door u gekozen schrijvers iets gemeen wat de dood betreft?

 

‘Ze zijn allen bezig met de dood, lange tijd voor die zich aandient. Misschien is dat iets typisch voor kunstenaars. Allen hebben ze nagedacht over de paniek die de meesten van ons overvalt wanneer we denken aan onze dood. Hoe kan je ermee omgaan? Hoe kan je die transformeren tot iets anders, eruit putten voor je werk?

Wat ze schreven of aan de buitenwereld vertelden over de dood strookte niet altijd met hoe ze er in hun privéleven over dachten. Zo liet Freud maar wat graag uitstralen dat hij de dood in de ogen zou kijken, dat hij helder wenste te blijven aan het eind, medicijnen zou weigeren. Dat klopt voor een deel maar die rationele, bijna kille benadering dient toch te worden genuanceerd. Sendak verklaarde in late interviews dat hij zich niet zou verzetten tegen de dood, hij had het over een ‘yummy death’. Ook dat strookt niet helemaal met wat hij schreef in persoonlijke notities en brieven.’

 

Susan Sontag werd tijdens haar leven getrakteerd op enkele generale repetities, voor de dood zich daadwerkelijk aandiende. Ondanks haar ervaring met ziekte verzette ze zich vreselijk tegen de dood. Kunnen we sterven leren?

 

‘Nee, dat denk ik niet. Hoe zou je dat moeten doen? Sontag kreeg kanker in de jaren 1970 en iedereen had haar afgeschreven. Dat ze het toch overleefde, gaf haar het gevoel dat ze onsterfelijk was, een uitzondering. Kanker krijgen heeft haar dus wel degelijk iets geleerd, helaas was het niet de juiste les. Aan het eind verzette zich verschrikkelijk tegen haar dood, ze onderging zware therapieën, ook al vonden artsen dit nauwelijks zinvol. Ze was heel dominant, kon haar wil doordrijven. Het was schrijnend om over haar dood te schrijven, haar verzet was bijna te pijnlijk voor woorden.

Ik was in Sontag geïnteresseerd omdat ik wilde weten hoe het is om in de buurt van de dood te komen en daarna verder te leven. Na haar eerste ziekte schreef Sontag dat ze zich fantastisch voelde, levendig. Je hoort deze observatie vaak bij mensen die op het nippertje aan de dood ontsnapten. Freud schreef er ook over: hij vond het leven waardevoller, dieper omdat de dood meeliep aan de zijlijn.’

 

Maurice Sendak was wellicht net zo geobsedeerd door de dood als uzelf, denkt u niet?

 

‘Zeker, het begon in zijn kinderjaren. Hij zag een vriendje sterven bij een verkeersongeval, het kind vloog door de lucht. In zijn tekeningen stikt het van de jongetjes die door de lucht vliegen. Hij zou die traumatiserende gebeurtenis zijn leven lang gebruiken. Hij worstelde met de dood, was er altijd mee bezig. Hij mag dan wel kinderboeken geschreven en getekend hebben, zoetsappig werd het nooit. In die zin was Sendak herlezen een openbaring voor mij. Het was alsof ik voor het eerst zag hoeveel duisternis erin schuilgaat, hoeveel galgenhumor. Net als ik wilde hij de dood van dichtbij zien. Hij keek urenlang naar ziekenhuisoperaties op televisie, terwijl hij spaghetti at. Wie doet nu zoiets?

Ik vind het wel mooi dat Sendak erin geslaagd is om zichzelf tijdens de laatste week van zijn leven voor te bereiden op het eind. Ik beschrijf de droom die hij had over een met sneeuw bedekt landschap, hij liet zich troosten door die droom. Zijn laatste uren stonden niet in het teken van verzet.’

 

Verschillende van de schrijvers in het boek hielden van regelmaat, de uitzondering daarop is Dylan Thomas, de meest rusteloze uit het rijtje. Waarom wilde u over zijn dood schrijven?

 

‘Ik wilde een zelfmoord beschrijven, al is Thomas’ dood een geleidelijke zelfmoord. Hij dacht enkel aan de uren die zouden komen, niet aan de toekomst. Het volgende rondje in het café, de volgende vrouw, dat interesseerde hem. Zijn drive in leven en dood was gigantisch, hij stortte zich overal op. Toch besefte hij goed dat de dingen uit elkaar begonnen te vallen. Zijn huwelijk stond op springen, hij had in zes jaar nauwelijks geschreven. Hij was getormenteerd.

Ik was ook geïntrigeerd door een geluidsopname waarin hij zijn beroemdste gedicht ‘Do Not Go Gentle Into that Good Night’ voorleest, namelijk met een rustige fluisterstem, alsof het een slaapliedje is. Er is een groot contrast tussen de inhoud van die versregel en de manier waarop hij hem brengt, die ambiguïteit trok me aan.’

 

Heeft het geholpen om dit boek te schrijven? Is uw obsessie met de dood nog steeds zo hardnekkig?

 

‘Nee, ik heb jarenlang gekeken naar de dood en door ernaar te kijken is mijn angst veranderd in iets anders. Ik zou het geen liefde willen noemen, maar het benauwende van de angst is weg, ik voel me bevrijd. Dat is misschien wel het meest verbazende aan dit boek. Mensen hebben vaak gevraagd: is het niet deprimerend om over de dood te schrijven? Maar dat was niet zo, ik vond het hele project opwindend, het gaf me energie.’

 

Is er een ideale manier om te sterven?

 

‘Ik heb daar veel over nagedacht. Updike heeft het over hoe je je pijn kan transformeren tot honing, je laatste levensuren kan gebruiken om iets moois te creëren. Vroeger zou ik gezegd hebben: laat mij maar sterven in mijn slaap, zonder dat ik ervan afweet. Nu spreekt de visie van Updike me meer aan.’

 

****

 

Katie Roiphe – Het uur van violet. Grote schrijvers in hun laatste dagen – vertaald door Anne Jongeling – Hollands Diep – 300 blz.

 

Intens en verslavend:

 

‘Als ik de wereld wilde zien, sloeg ik altijd een boek open,’ schrijft Roiphe in de proloog. De schrijfster wil de dood zien en daartoe wendt ze zich tot auteurs die heel verschillend reageerden op het nakende stervensuur. Roiphe gaat voor contrast. Tegenover het niet aflatende verzet van Susan Sontag plaatst ze de heroïsche kalmte van Sigmund Freud. Enkel in het laatste van de zes portretten praat ze met de schrijver, de toen nog in leven zijnde James Salter. Hij deed geen grote uitspraken maar voorzag Roiphe wel van de inzichten waar ze op hoopte en die ik hier met het oog op het leesplezier niet onthul.

Roiphe schrijft in korte paragrafen die onderbroken worden door witregels, wat natuurlijk aandoet. Het boek is niet versnipperd en de lectuur van de portretten heeft iets verslavend. Net als de schrijver wil je dichterbij komen, weten hoe het is. Roiphe weeft een canvas met een rijke textuur, ze schrijft beeldend en toch sober.

Aan het eind van een leven komt iedereen die een rol speelde nog een keer aanzetten. Dat maakt deze portretten intens en gechargeerd. Wanneer Updikes ex een laatste keer op bezoek komt is dit niet naar de zin van de huidige echtgenote en wat volgt is een tafereel dat zomaar uit een Updikeroman zou kunnen komen.

Onvermijdelijk gaat het boek net zozeer over het leven als over de dood. Deprimerend is ‘Het uur van het violet’ niet, je wordt ook erg nieuwsgierig naar de oeuvres die je minder goed kent. (Kathy Mathys)