Margaret Atwood – Het stenen matras (De Standaard)

atwoods-het-stenen-matras-is-bijtend-en-geweldigOnderkinnen keuren

 

Margaret Atwood schreef een bundel met verhalen over ouder worden. De meeste vertellingen in ‘Het stenen matras’ zijn geslaagd.

 

Kathy Mathys

 

Zesenzeventig is de Canadese Margaret Atwood inmiddels, maar haar energie is onverminderd. ‘Het stenen matras’ is een collectie verhalen over ouder worden. Verwacht geen melancholisch gemijmer, zo een schrijver is Atwood niet: ze trekt de komische registers open.

De eerste drie verhalen – samen goed voor ruim honderd bladzijden – gaan over dezelfde personages, een man, twee vrouwen. Ooit verliet hij, een aanstormend dichterstalent, de een voor de ander. Nu zijn ze allemaal hoogbejaard.

De verlaten vrouw is een beroemde fantasyschrijfster. Constance Starr begon ooit met haar monsterverhalen om de poëet te onderhouden. Nu organiseren wetenschappers conferenties over haar werk, ontvangt ze fanmail over de weergave van draken in haar verhalen. Kersverse weduwe Starr hoort in het openingsverhaal haar man tegen haar praten op dezelfde dwingende toon die hij ook bij leven aansloeg. De dode man schaamde zich een beetje om de ‘liefhebberij’ van zijn vrouw, om de met de draken en trollen gevulde wereld die ze creëerde. Net als in haar andere boeken horen we hier Atwoods feministische stem: schrijfsters werden vroeger niet serieus genomen. Vrouwen waren hooguit muzen voor dichters.

In ‘Spookverschijning’ blikt de dichter, Constances ex dus, terug op zijn leven. ‘Hij schijt nog net niet op het tapijt,’ schrijft Atwood over deze man die een jonge vrouw huwde. Zij zit nu ‘met de verkoolde resten’. In het derde verhaal van deze minitrilogie, ‘Donkere vrouwe’, voert Atwood een bejaarde tweelingbroer en -zus op. Zij was ooit de glanzende schone die de dichter betoverde. Nu trekt ze naar begrafenissen om de onderkinnen van de andere vrouwen te keuren. Deze drie vertellingen zijn levendig en grappig. Atwood laat ook iets zien over het tijdsbeeld, over hoe Canadezen tegen homoseksualiteit aankeken, hoe de verhoudingen tussen mannen en vrouwen waren. De toon is lichtvoetig en niet prekerig. Met name het eerste verhaal van de drie is aangrijpend. Constance steekt de haard niet meer aan sinds de dood van haar man. Dat zou een daad zijn van vernieuwing en dat wil ze niet, ze wil juist terug in de tijd.

 

Vinnig

 

Atwood heeft altijd een oprechte interesse had voor sciencefiction, fantasie, noir, horror. Dat blijkt ook uit deze collectie. ‘De dode hand houdt van je’ is een vertelling over een man die ooit een succesvol horrorverhaal schreef. Het ging over een hand die blijft leven na de dood van het lichaam waaraan het vastzit. Er kwam een verfilming en een foute remake. De verwijzingen naar B-films uit het oude Hollywood zijn overtuigend.

Minder geslaagd is ‘De gevriesdroogde bruidegom’, een noirvertelling die haastig wordt afgeraffeld.

Enkele verhalen zijn geschreven in opdracht. In ‘Ik droom over Zenia met de helderrode tanden’ gaat Atwood aan de slag met personages uit haar roman ‘De roofbruid’. Ook dit is snel vergeten. Beter is het verhaal dat ze schreef voor een nummer van McSweeney’s met bizarre vertellingen: ‘Lusus Naturae’, over een monstermeisje en haar lot.

In ‘Oudjes in de fik’ ontmoeten we Wilma die in een bejaardeninstelling met resortachtige allures woont – ’s avonds ligt er een chocolaatje op haar hoofdkussen. Ze hallucineert, haar zicht vermindert drastisch. Elke dag komt Tobias langs die haar verveelt met zijn verhalen over romantische veroveringen van lang geleden. Toch is Wilma aardig tegen hem want ‘we hebben alleen elkaar nog’. Atwood kijkt niet weg wanneer haar personage zich met veel moeite in haar kleren hijst. Ze heeft het over de geur van oude lijven in de eetzaal. Atwood maakt grapjes over de beperkte internettoegang op de pc’s. Porno is verboden en Tobias kijkt niet stiekem op zijn mobiele telefoon: ‘Volgens hem zit er een grens aan hoe sterk je het lichaam van een vrouw kunt verkleinen zonder dat het op een insect met borstklieren lijkt.’ Heel vinnig is Atwood wanneer ze haar ironische kant laat zien. De humor maakt dit verhaal niet minder ernstig. Er staat een prachtige passage in over hoe je het oude, versleten lichaam niet kan ontstijgen.

Het titelverhaal is aardig maar blijft niet hangen. Op drie vertellingen na is dit een overtuigende, typische Atwood.

 

***

 

Margaret Atwood – Het stenen matras – vertaald door Lidwien Biekmann – Prometheus – 286 blz.