Margaret Atwood interview (De Standaard)


Thuis tussen de bomen

Een kleine vijftig jaar schrijverschap, veertig boeken: het zijn duizelingwekkende wapenfeiten . Toch heeft Margaret Atwood tijd voor andere dingen, biologisch tuinieren, vogels kijken en lezen over cybertechnologie, bijvoorbeeld.

Kathy Mathys

‘Hoe zit het met de milieubeweging in België?’ vraagt Atwood me, terwijl ze aan haar thee nipt. ‘Tijdens deze boekentournee eet ik geen vlees, wel wat vis en schelpdieren. Gisteren at ik een vegetarisch worstje. We vroegen ons aan tafel af of vegetarische voeding er als vlees moet uitzien of niet. Wat vind jij?’ Het is meteen duidelijk dat Atwood op scherp staat en niet lijdt niet aan het eindeloze-tourneesyndroom. Glazige ogen, geratel op automatische piloot, sloten koffie: niets van dit alles bij de haast 70-jarige Canadese schrijfster die me met haar scherpe blik taxeert. Atwood reisde per schip vanuit Canada naar Groot-Brittannië. ‘Een zeppelin zou nog beter zijn, want enkel zeilschepen zijn echt milieuvriendelijk. Ik volg de ontwikkelingen van de luchtvaarttechnologie op de voet en hoop dat ze opnieuw veilige zeppelins zullen gaan gebruiken.’ Ze drinkt ecologische koffie want alleen die is niet besproeid met middelen die vogels doden. Haar ecologisch getinte tournee sluit aan bij ‘Het jaar van de vloed’, Atwoods nieuwste roman, waarin een epidemie de bestaande wereld heeft weggevaagd. We volgen twee vrouwen die de ramp hebben overleefd, Toby en Ren, beiden voormalige leden van de Hoveniers, een religieus-ecologische beweging. ‘Het jaar van de vloed’ is een variant op ‘Oryx en Crake’, een Atwood-roman uit 2003. Daarin lazen we over het CorpSeCorps, de superinstantie die de maatschappij voor de apocalyps controleerde, en over Crake, een wetenschapsgenie die nieuwe wezens ontwierp. ‘Het jaar van de vloed’ speelt in dezelfde tijd maar toont een marginalere versie van de feiten. De personages kruipen rond in de rafelige randen van de maatschappij. Het zijn onwelriekende sekteleden en eco-terroristen.

Atwood voerde in haar werk al eerder figuren op die strijden voor het goede doel. Vaak konden die rekenen op het hoongelach van medepersonages. Ondanks de lichte spot in haar werk heeft Atwood zelf zich altijd ingezet voor de nobele zaak. Ze vecht voor uitstervende dieren en is heel actief binnen Amnesty International. Haar sterke band met de natuur gaat terug tot haar babyjaren. Geen wonder, wanneer je bedenkt dat de kleine Atwood op zes maanden de Canadese wouden haar thuis kon noemen. Atwood werd geboren in 1939, twee en een halve maand na de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog. Haar ouders kwamen uit Nova Scotia en waren van eenvoudige komaf. Haar vader, een boerenzoon, behaalde zijn diploma door afstandsonderwijs. Hij was een insectenspecialist die zes maanden per jaar in de Noord-Canadese bossen verbleef met zijn gezin. Atwood-boeken als “Surfacing’ (1972) en ‘Moreel verval’ (2006) staan vol zinderende natuurtaferelen. Bij Atwood vind je geen liefelijke madeliefjestapijten, wel darwiniaans realisme: krioelende beesten, chaotisch slingerende planten. ‘Ik heb altijd een heel intense band gehad met de natuur. Mijn man en ik hebben zelfs negen jaar lang op een afgelegen boerderij gewoond in Ierland. We hadden toen een biologische moestuin. Toch was het geen idylle. Vrienden die op bezoek kwamen, riepen steeds: “Wat is het hier toch rustig!” Ik dacht toen telkens: “ O ja? Waarom help je me dan niet met wieden, als je het hier zo zalig vindt?” Nu wonen we halftijds in de stad en halftijds in het woud, dat vind ik een mooie balans. Mijn man schrijft boeken over vogels en roofdieren. Voor hem is de natuur ook belangrijk.’

Ieder zijn God

Atwood groeide niet op in het blauwige schijnsel van tv-beelden. Theaters en cinema’s waren er evenmin. Ze las alles wat ze in handen kreeg en haalde kwajongensstreken uit in de bossen.
‘We leerden geweren schoon te maken op een veilige manier of hoe je snel een vis kan doden – niet meteen het soort wijsheden dat kinderen deze dagen meekrijgen.’
Op haar zevende schreef Atwood haar eerste toneelstuk, een verhaal over een reus. Daarna begon ze te schilderen. Voor wetenschap had ze een grote passie:
‘Ik was erg goed in wetenschap. Het heeft niet veel gescheeld, of ik was wetenschapper geworden, net als mijn broer, die neurofysioloog is. Mijn vader was ontgoocheld dat ik geen wetenschappen studeerde. Mijn broer stuurt me veel knipsels, waarvan hij denkt dat ze me zullen inspireren. Hij leest mijn romans ook na op wetenschappelijke accuraatheid. Ik vind het erg belangrijk dat alles klopt. Wat ik beschrijf in ‘Oryx en Crake’ en ‘Het jaar van de vloed’ gebeurt al of de technieken ervoor bestaan al. Ik schrijf geen sciencefiction, wel speculatieve fictie. Ook het landschap is heel specifiek. Ik maakte tekeningen en ontwerpen van de wateren en vlaktes in ‘Het jaar van de vloed. Ik weet dat mijn verhaal speelt op een plek in Noord-Amerika, waar de opwarming van de aarde voor een semi-tropisch klimaat heeft gezorgd.’
Er zijn weinig fictieschrijvers die zoveel wetenschappelijke werken lezen als Atwood die met grote bevlogenheid praat over cyberinsecten en hersenchirurgie. Ze is veel te genuanceerd om wetenschappelijke vooruitgang als onverdeeld negatief voor te stellen in haar werk.
‘Wetenschap is niet meer dan een werktuig. Met een hamer kan je nu eenmaal een huis bouwen of je vermoordt er je buur mee. Nieren kweken die zieken kunnen redden is goed, vlees kunstmatig kweken aan rekken voor de voedselconsumptie is al twijfelachtiger. In ‘Het jaar van de vloed’ wil ik het hele spectrum laten zien.’
Atwood gebruikte een techniek uit de Victoriaanse roman voor ‘Het jaar van de vloed’: ‘In negentiende-eeuwse romans had je vaak een tweedeling: eerst kreeg je een paar hoofdstukken die op één plek en binnen één groep speelden. Daarna kreeg je deel twee van het verhaal, ingeleid door de woorden ‘ondertussen’. Dan krijg je de feiten die zich op hetzelfde moment elders binnen een andere groep afspeelden. ‘Oryx en Crake’ is het eerste deel. Het speelt in bevoorrechte kringen, waar mannen de plak zwaaien. ‘Het jaar van de vloed’ had ik kunnen beginnen met ‘ondertussen’. Nu toon ik de minder welgestelde buurten, het is een vrouwelijke versie van hetzelfde verhaal.’
In ‘Het jaar van de vloed’ zijn politie, regering en zakenwereld verenigd in het machtige CorpSeCorps. Volgens Atwood is het CorpSe Corps een haast realistische entiteit:
‘Toen de financiële crisis begon, haastten regeringen zich om het bankwezen te redden, erg gevaarlijk, vind ik dat. Zoiets leidt tot incompetentie of corruptie. Als je één entiteit hebt die de boel runt, wie voert dan nog controle uit?’
Atwood benadrukt dat ze geen profetische romans schrijft. Toch is het niet de eerste keer dat haar speculatieve verhalen zich kristalliseren tot de werkelijkheid die we kennen. In ‘Het verhaal van de dienstmaagd’ uit 1987 beschreef Atwood hoe religieus fundamentalisme de V.S. volledig in haar greep krijgt. Ruim twintig jaar later doet haar verhaal griezelig modern aan. Atwood heeft geen problemen met religie, zegt ze. Meer nog, de vraag of er een God is of niet is volgens haar niet de juiste.
‘Ik ga niet akkoord met mensen die zeggen “Als er geen religie was, zouden we al die problemen in onze wereld niet hebben”. De geschiedenis bewijst dat dit geen correcte these is. Geloof is volgens mij een biologische adaptatie, net als ons vermogen om te musiceren of te praten. Via natuurlijke selectie worden die genen geselecteerd die het voortbestaan van de mens garanderen. Wezens die geloven dat er een hogere macht is, klitten samen in groepen, zijn optimistischer en hebben meer kans op overleven. Je moet je dus niet afvragen of er een God is, dat is een dwaze vraag. Zelfs wie beweert niet te geloven, houdt er meestal minder rationele gedragspatronen op na dan hij of zij beseft. Hoeveel mensen zijn er niet die horoscopen lezen of weigeren onder ladders te lopen? Wanneer mensen vragen of ik geloof, dan kan ik hen zeggen: ja, maar dan in mijn versie van een God. Als ze me vragen over welk pakket, welke congregatie, dan vind ik dat geen zinvolle vraag. Verder ben ik ook een groot Bijbelkenner. Dat heeft met mijn liefde voor literatuur te maken. De bijbel is voor mij even belangrijk als de Griekse mythen.’

Feministe avant la lettre

Over Atwoods liefhebbende, toegewijde partner zei een collega-schrijfster ooit ‘Every woman should be married to Graeme Gibson’. Atwood vond dit grappig en liet de uitspraak printen op een t-shirt. Atwood heeft vaak geschreven over vrouwen die moeten vechten voor hun plekje. Toch heeft dit niets te maken met ‘slechte mannen’ in haar privé-leven. Ik vraag Atwood hoe ze terugkijkt op haar eerste jaren als schrijfster, tijdens de jaren 1960. Atwood had toen haar plan om een proefschrift te behalen opgegeven. Ze schreef poëzie en kreeg een afwijzing voor haar eerste roman: ‘Mijn eigenlijke debuutroman is nooit gepubliceerd, het was nogal onkomisch. Opvolger ‘De eetbare vrouw’, een veel grappiger boek, vond wel een uitgever. Ik weet nog dat ik in 1965 een brief kreeg met het bericht dat het boek zou verschijnen. Toen was ik echt nog een groentje. Ik zat maar te wachten op de publicatie en er gebeurde niets. Pas in 1969 kwam het er eindelijk. Een redacteur had het manuscript uit het oog verloren, het was onder een stapel papieren verzeild! En ik was te onzeker om hem eraan te herinneren. Zo komt het dus dat de publicatie van ’De eetbare vrouw’ samenviel met het begin van de vrouwenbeweging. Eigenlijk was het al klaar voor de feministen van zich liet horen.’ Atwood mijmert over lang vervlogen tijden. ‘Ik weet nog dat ik dat boek schreef op examenpapier van de universiteit. Ik had toen nog niet eens een elektrische typemachine. Dat was trouwens het eerste wat ik me aanschafte, toen ik een beetje geld had. Er waren twee soorten reacties op ‘De eetbare vrouw’. Sommigen zeiden “Ze zal nog rijpen als schrijfster en dat feministische gedoe opgeven”. Anderen zeiden “Een feministische schrijfster! Bravo.” Dat stoorde me niet. Toen werd elk boek dat geschreven was door een vrouw binnengehaald door de feministische beweging. Zo ging dat nu eenmaal in die dagen.’
In ‘De eetbare vrouw’ verlooft Marian, een vrouw die voor een marketingbureau werkt, zich. Ze vraagt zich af of ze wel de juiste beslissing neemt en verzeilt in een crisis. Het blijft een hilarisch en actueel boek dat steeds weer nieuwe lezers vindt. Marian is één van de vele Atwood-vrouwen die rollen uitprobeert en die zich verzet tegen het maatschappelijke bestel.
‘Zo gaat dat er nu eenmaal aan toe in onze wereld. Vrouwen proberen dingen uit. Het valt me op dat dit proces cyclisch is. Tijdens de jaren 1960 breiden of haakten jonge vrouwen niet. Dat was iets voor de jaren 1950. Nu heb je weer overal breiclubs, Stitch & Bitch, of hoe heten die dingen? Vrouwen trekken deze dagen ook massaal naar tweedehandszaken om er spullen te kopen, waarvan ze zelf kleren maken. Wie had dat gedacht in 1985?’
In ‘Negotiating With the Dead’, een non-fictieboek over haar schrijverschap, beschreef Atwood hoe de jaren 1950 geurden naar bleek- en ontsmettingsmiddel. Hoewel ze gruwde van de tijdsgeest toen, kan ze zich evenmin verzoenen met wat de jaren 1960 brachten:
‘ Toen de pil er kwam en vrouwen minirokjes gingen dragen, was seksuele jaloezie plots iets verderfelijks. Het was ‘not done’ om je als monogaam te profileren, dat was niet ‘cool’. Dat de media het ‘uncool’ maakten om duurzame relaties aan te gaan, was nefast voor vrouwen. Ze moeten toch de keuze krijgen om te doen wat ze willen? Toen het aidstijdperk eraan kwam, was het gedaan met dat credo van de seksuele vrijheid. Ik was tijdens de jaren 1960 al te oud voor al die gekte, maar de jaren 1960-idealen had ik sowieso nooit helemaal kunnen omarmen. Het was een keurslijf, al leek het op het eerste gezicht om vrijheid te gaan.’
Atwood hoopt dat er ooit een tijd zal komen, waarin vrouwen in topfuncties niet langer de gedragsmodus van hun mannelijke collega’s moeten kopiëren.
‘Als vrouwen topfuncties bekleden, moeten ze meestal iets van zichzelf verloochenen en dat is jammer. Volgens mij zouden wetenschap, chirurgie en geneeskunde er op vooruit gaan als vrouwen hun eigen aanpak konden kiezen.’
Zonder zich ooit luidruchtig te profileren als feministe schrijft Atwood prachtige vrouwenportretten in haar romans. Ze heeft het over rivaliteit tussen vrouwen, zoals in ‘De roofbruid’ of pestkoppen op school, als in ‘Kattenoog’. Soms schrijft ze over kleine levens, dan weer over mythologische of beruchte figuren. Eén van haar meesterwerken is de historische roman ‘Alias Grace’. Ze baseerde zich op het waargebeurde verhaal van Grace Marks, die veroordeeld werd voor de moord op haar werkgever en diens minnares. Of Marks enkel toekeek dan wel echt betrokken was bij de moorden, waarvoor haar collega McDermott de doodstraf kreeg, blijft een mysterie:
‘Wat me vooral interesseert, zijn puzzels. Ik had ‘Alias Grace’ nooit kunnen schrijven, als de zaak was opgelost. Jaren na de publicatie van mijn boek bleef ik verwachten dat ik een brief zou krijgen van een nakomeling van Grace Marks, die iets wist over de feiten. Dat is nooit gebeurd. De chemie tussen Marks, McDermott en de twee slachtoffers vind ik fascinerend. Wat speelde er zich af in dat huis? In mijn boek speculeer ik daarover. Mijn interesse voor mysteries dateert van lang geleden. Toen ik jong was ging ik altijd naar rechtzaken, waar ik veel leerde over menselijke perceptie. ‘Waarheid’ hangt fel af van wie er kijkt. Sommige getuigen hadden het over een rode auto, andere een blauwe. Toen werden mijn talenten als romanschrijfster al aangescherpt, denk ik.’
Atwood stond met ‘Het verhaal van de dienstmaagd’, ‘Kattenoog’ en ‘Alias Grace’ op de shortlist van de Booker Prize. Ze verzilverde haar vierde nominatie, die voor ‘De blinde huurmoordenaar’. Atwood omschreef schrijven ooit als ‘wrestling with a greased pig’, een uitspraak die zeker gold voor dat boek.
‘Het liet zich heel moeizaam schrijven. Ik wist niet of ik het hoofdpersonage dood of levend wou. Pas met de derde versie was ik tevreden. Eigenlijk wou ik een boek schrijven over mijn moeders generatie maar haar leven laat zich niet vatten in een roman. Ik kon er geen spannende plot in stoppen want mijn moeder had een vrij rustig bestaan. In ‘Morele wanorde’ heb ik wel over haar geschreven, daarin speelt spanning een minder grote rol.’
In november wordt de Canadese 70. Ze heeft nooit gedacht aan ophouden want de verhalen blijven komen. Meestal heeft ze vier of vijf ideeën die zitten te drummen om voorrang. Tot begin december vertelt ze de wereld over zonne-energie en bijen. Daarna trekt ze de deur van haar werkkamer weer dicht.

Margaret Atwood – Het jaar van de vloed, Prometheus, Amsterdam, 456 blz., 22,50 €. Oorspronkelijke titel: The Year of the Flood.