Workshop schrijven over de natuur (Schrijven Magazine)

De kleur van oude sneeuw

 

https://i.pinimg.com/originals/bf/3a/bc/bf3abc5d26c940b4d2db066412185b48.jpg

De natuur is een inspirerende plek om de kunst van het aandachtig kijken te beoefenen, vindt Kathy Mathys. In deze workshop leert ze je te schrijven over de natuur.

 

‘One tree is like another tree, but not too much. One tulip is like the next tulip, but not altogether.’

 

Met deze woorden begint Mary Olivers essay Upstream over aandachtig kijken. De laatste woorden van datzelfde essay zijn voor mij een richtingwijzer geworden: ‘Attention is the beginning of devotion.’ Zonder aandacht kan er geen sprake zijn van liefde of toewijding.

Wij schrijvers weten dat we onze aandachtspier moeten trainen, elke dag opnieuw. De blauwe zakdoek waarmee een moeder de snoet van haar kind schoonveegt, de prei die uit een fietstas steekt: we nemen deze beelden tot ons en bewaren ze voor later. Immers, voor goede teksten heb je sterke details nodig.

 

De natuur is een uitstekende plek om details te vergaren. Zelfs als we geen natuurschrijvers zijn, kunnen we niet zonder natuurobservaties. De mens maakt nu eenmaal deel uit van de natuur, wat ze in Aziatische culturen heel goed beseffen. Het idee dat mens en natuur gescheiden zijn, is een typisch westerse opvatting.

Sinds het coronavirus uitbrak, lijkt het alsof iedereen de natuur heeft (her)ontdekt. We trekken erop uit om te wandelen, kopen massaal vogelgidsen en gaan zwemmen in natuurwater. Hoog tijd dus voor een workshop ‘Schrijven over de natuur’. We schrijven een gedicht, een autobiografisch stuk en een fictiefragment. Voor de Schrijversacademie gaf ik al enkele keren een workshop rond dit thema. Onze standplaats was het Amsterdamse Vondelpark. Je hoeft niet naar afgelegen bergtoppen te reizen om de natuur met aandacht tot je te nemen, was de achterliggende gedachte. Ook voor deze workshop hoef je niet ver te reizen.

 

Oefening 1:

 

In Mindfulness and the Natural World schrijft Claire Thompson: ‘Alle planten, dieren en mineralen vormen samen de natuur. Ze maken geen onderscheid tussen elkaar. Ze bestaan simpelweg samen. Wij zijn net zo. We maken deel uit van de natuur. Toch lijkt ons bewustzijn een onderscheid te maken tussen mens en natuur.’ Hoe vaak wandelen we met volle aandacht voor onze omgeving, zonder dat we in beslag worden genomen door onze hersenspinsels, zonder te beseffen dat we deel uitmaken van het schouwspel dat ons omringt?

In deze oefening maak je een vertrouwde wandeling en noteer je je observaties. Wandel telkens met een andere bril op. Bij de eerste wandeling let je op geuren, bij de tweede op kleuren. Bij de derde heb je aandacht voor planten en dieren. Lieke Marsman schreef in haar gedicht Wandeling:

 

Kruipertjes en rabarberplanten

in het park naast het treinstation

zijn geen bereklauw en ook geen netels.

 

Misschien vind je het, net als ik, niet makkelijk om planten te benoemen. Je kan een app gebruiken zoals iNaturalist of PictureThis om ze te identificeren. Ook een ouderwetse plantengids kan hulp bieden. Beantwoord na elk van je drie wandelingen de vragen die bij de wandeling horen.

 

 

Wandeling 1:

– Welke geuren neem je waar? Beschrijf ze zo precies mogelijk. Kan je de bron van de geur lokaliseren? Noteer ze.

– Welke gedachten roepen de geuren op?

– Welke emoties roepen ze op?

– Schrijf nu over de gedachten en emoties in meer details.

 

Wandeling 2:

– Welke kleuren neem je waar? Noteer de kleuren en het ding/natuurfenomeen of -artefact dat deze kleur heeft.

– Welke kleur zie je het vaakst tijdens je wandeling? Welke associaties heb je bij deze kleur? Noteer ze.

– Kies nu drie associaties uit en verbindt ze tot een korte prozatekst of gebruik de associaties voor een eenvoudig gedicht.

 

Wandeling 3:

– Welke dieren en planten kom je tegen?

– Maken de dieren, planten of bomen een geluid? Welk geluid?

– Beschrijf nu een herinnering aan een lievelingsdier uit je kindertijd. Beschrijf het dier zo zintuiglijk mogelijk. Dit lijstje kan je op weg helpen:

 

ik ruik

ik zie

ik hoor

ik voel (de textuur van het dier)

ik proef (optioneel)

 

Oefening 2:

 

Ik lees graag natuurschrijvers als Mary Oliver, Annie Dillard, Nan Shepherd of Diane Ackerman. Wat deze auteurs gemeen hebben, is dat ze niet enkel weetjes overbrengen, maar echte verhalen vertellen. Daarin treden ze zelf aan. Ook gaan deze auteurs op zoek naar een beeldende taal. Het is geen toeval dat de vier hierboven genoemde schrijvers ook dichter zijn. Een citaat uit De levende berg van Nan Shepherd. Ze beschrijft een hert:

 

Overigens zijn hun vachten in de winter en vroege lente grijzig, de kleur van oude sneeuw, bleke heide en jeneverbes en steen.’

 

Ook al heb je deze herten nooit waargenomen, toch zie je ze voor je, al is het maar als een grijze schim. We kennen allemaal de kleur van oude sneeuw.

– Kijk nog even terug naar je notities bij wandeling 3 waarin je een lievelingsdier uit je kindertijd hebt beschreven. Zijn die beschrijvingen beeldend genoeg? Vul ze eventueel aan met meer beelden.

– Schrijf nu een lijstgedicht dat begint met deze eerste regel:

 

Mijn (hond/kat/kanarie):

 

Of kies een andere eerste regel als dat beter uitkomt.

Daaronder maak je dan een lijst van beelden, geluiden, texturen waarmee je het dier oproept. Je maakt een portret met woorden. Voor elk aspect neem je een nieuwe versregel.

Lijstgedichten rijmen meestal niet. Hun naam dekt de lading. Het volledige gedicht vormt een lijst. Soms heb je een krachtige eindregel.

 

Oefening 3:

 

Bij kinderen roept het allerkleinste wezen – een mier, een mug – bewondering en verwondering op. Wij betreuren het dat we die kinderlijke blik ergens onderweg zijn verloren. Toch kan je jezelf trainen om met de ogen van een kind te kijken. Dat proberen we in deze oefening.

In Buitenpost. Een reis naar de ongerepte uithoeken van de aarde schrijft Dan Richards:

 

‘Als kind was ik in de ban van het bekkenbeen van een ijsbeer, in de werkkamer van mijn vader. Annie, mijn moeder, vertelde me dat het donker was en hard regende toen mijn vader een maand voor mijn geboorte terugkeerde van zijn laatste expeditie naar de Noordpool. (…) Het (bekkenbeen) bleek bij het optillen altijd zwaarder dan ik verwachtte. Ik vond het betoverend; er liep een welhaast gevederde reeks toppen over het heiligbeen en het stuitje, en in de gebroken uiteinden van de uitwaaierende heupen was een brosse binnenkant te zien.’

 

– Probeer je nu een moment van verwondering uit je kindertijd voor de geest te halen. Het hoeft niet iets spectaculairs te zijn zoals het bekkenbeen van een ijsbeer. Het kan om iets kleins gaan, de vorm van een bloemblad, het jagen van de wolken door de lucht. Maak een lijst met momenten van natuurverwondering uit je kinderjaren.

– Kies nu een van die momenten uit en ga erover freewriten vanuit het kind dat je was. Probeer al schrijvend op zoek te gaan naar de verwondering die je ooit voelde.

– Is het je gelukt om het gevoel van verwondering op te roepen? Probeer het vast te houden voor de volgende stap. Je gaat nu op reis naar je tuin, balkon of vensterbank. Hou het klein en dichtbij, zoals Evelien De Vlieger in Caravandagen. Reis naar het einde van de tuin. Daarin observeert ze onder meer zweefvliegen: ‘Ik zie ze zelfs spelen met elkaar, als ninja’s glijden ze door elkaars vluchtroutes, om telkens met speelse, hoekige schijnbewegingen van koers te veranderen.’

Observeer een vlieg, een plukje gras, een herfstblad.

– Schrijf vervolgens een prozafragment waarin je het moment van verwondering uit je kindertijd verbindt met het hedendaagse moment van verwondering. Hoe je dit doet, kies je zelf. Zorg ervoor dat de twee momenten worden opgenomen in de tekst.

 

 

Oefening 4:

 

In deze oefening zetten we de stap van autobiografie naar fictie.

 

– Ga op het internet of in een boek/magazine op zoek naar een foto van een landschap waarop geen mensen te zien zijn. Je kiest zelf of je voor een wild stuk natuur gaat of voor een landschap waarin de mens zijn sporen heeft achtergelaten. Ook een foto van een stadstuin of park is dus geschikt.

– Stel je nu een personage voor dat het landschap betreedt. Wat voor iemand is het? Past dit personage in het landschap of juist niet? Welk weer is het? Welk seizoen? Welk moment van de dag? Hoe valt het licht? Welk effect heeft het landschap op je personage? Schrijf erover!

– Schrijf een fictiefragment waarin je personage dit landschap betreedt. Laat doorschemeren welk effect het landschap op het personage heeft. Zorg ervoor dat je door middel van beeldende details het landschap oproept voor de lezer. Suggereer ook wat het personage doet in dit landschap. Dit stuk kan het begin zijn van een kort verhaal.

 

Bonusoefening fictie:

– Maak een lijst van beroepen waarvoor je de natuur intrekt. Van paardenfluisteraar tot poolreiziger: ga maar brainstormen!

– Kies nu een van de beroepen uit, het liefst een beroep dat je intrigeert. Misschien wil je er meer over weten of heb je stiekem altijd gedroomd om dit beroep uit te oefenen.

– Schrijf een fragment waarin je personage te zien is op het werkveld. Er doet zich een crisissituatie voor. Ga eerst schrijven vanuit je verbeelding. Kijk vervolgens over welke aspecten van dit beroep je meer dient te lezen.

Verschenen in Schrijven magazine 5, 2021.

Kathy Mathys is schrijfster, literair journalist en docent creatief schrijven. www.kathymathys.nl