James Salter – Dwars door de dagen (De Standaard)

index.phpSchitteren als een god

James Salter, de schrijver van ‘Lichtjaren’, giet zijn avontuurlijke leven in fonkelende zinnen in het autobiografische ‘Dwars door de dagen’.

Kathy Mathys

Stel dat je leven zich afspeelt op een overzichtelijke lap grond, dat alle dagen op elkaar lijken en dat er niet veel meer is dan het ruisen van de bomen in de voortuin en de was aan de draad achterin, dan zou je nooit een autobiografisch boek als ‘Dwars door de dagen’ kunnen schrijven. Te weinig variatie, te weinig bravoure en snelheid. Salter reist, ziet mensen komen en gaan, er is geen sprake van stilstand. Zijn leven is er een van onstuitbare beweging en energie. En die energie zit ook in dit boek.
In ‘Dwars door de dagen’ dat voor het eerst verscheen in 1997, schrijft hij over de mensen die belangrijk zijn geweest voor hem: sommigen speelden jarenlang een sleutelrol in zijn leven, anderen kende hij slechts voor één avond.
Verwacht geen keurig verslag van alle gebeurtenissen, netjes geordend. Dit boek lijkt nog het meest op een reeks korte verhalen of portretten, aan elkaar gerijgd door een ik-verteller, Salter zelf. Toch zit er een chronologie in de tekst. Het verhaal begint te New York in de jaren 1920 en 1930, waar Salter opgroeit in een beschermd milieu. De schrijver herinnert zich het eerste telefoonnummer van de liftbediende, het geluid van de sleutel in de voordeur, de rode watersalamanders die hij op kamp met de jongens door zijn handen laat glijden.
Salters vader is ambitieus maar na de Tweede Wereldoorlog zit zijn leven hem te krap. Alle kansen zijn vervlogen en wat rest, is een ontgoochelde, verbitterde man.
Salter studeert aan de militaire academie van West Point, net als zijn vader. De fabriek, zo wordt dit oord van ijzeren discipline genoemd. Salter hunkert er naar eenzaamheid, ‘een ogenblik alleen, in woorden gehuld’. Wat hem aantrekt in het militaire leven is de mogelijkheid te kunnen stralen. Als militair piloot reikt hij naar dat goddelijke, vliegt hij richting zon. De aarde onder het toestel is vol schaduwen en ‘mythische slangen van water, meren, rivieren zo glad als marmer’. Doodangst lijkt de jonge Salter geen parten te spelen, zelfs niet na een dramatische noodlanding of wanneer hij naar de oorlog in Korea wordt gestuurd.
In deze fase van zijn leven probeert Salter rollen uit, de ene keer speelt hij de nihilist, dan de stoere verleider in uniform. De schrijver doet niet veel aan zelfbespiegeling, het zijn vooral de anderen naar wie zijn aandacht uitgaat.

Onverschrokken

Wie Salters romans ‘Lichtjaren’ en ‘Alles wat is’ kent, weet dat de man geïnteresseerd is in vrouwen. Die fascinatie blijkt ook uit deze autobiografie.
Het begint in de kinderjaren wanneer Salter zicht heeft op de ‘zijden benen’ van de vriendinnen van zijn moeder. Als tiener bezoekt hij feestjes bij meisjes thuis – de ouders houden zich discreet op in de slaapkamer. Ze zijn te vertrouwd en te ironisch, die meisjes, er valt niet veel met hen uit te halen. Dan volgen de verliefdheden op veelal getrouwde vrouwen. Salter houdt van sterke, onverschrokken vrouwen, van mooie vrouwen. Naar eigen zeggen is hij minder geïnteresseerd in kwetsbaarheid dan in het goddelijke. Sommige vrouwen in dit boek dragen hun naam ‘als een zijden peignoir die je graag terug zou slaan’, andere zijn ouder inmiddels maar in hun ogen ziet Salter nog het vuur.
Over zijn twee echtgenotes heeft Salter het nauwelijks. Het eerste huwelijk was geen succes, de schrijver had veel affaires. Kay Salter, de tweede echtgenote, komt enkel in het laatste hoofdstuk voorbij. Een van Salters kinderen stierf, daarover kan hij niet schrijven, het is te afschuwelijk.
Een tijdlang werkte de schrijver als scenarist en er passeren veel bekende namen in de beschrijving van dit tijdperk: Robert Redford, Roman Polanski, Federico Fellini. Salter zet ze neer in die weergaloze stijl van hem. Het is een genot om deze prachtig vertaalde zinnen te lezen. De schrijver combineert eigenzinnige observaties met weetjes over het leven van de geportretteerden. Hij geeft geen saaie biografische feiten, wel schrijft hij als een romancier, laat hij de personages opleven, ook al zijn velen van hen al lang dood of vergeten.
Je leest dit boek vooral omdat Salter je verrast met zijn combinatie van woorden en zinnen, om de glanzende details en beelden, de aforismen die zich onverwacht aandienen. Deze bijvoorbeeld: ‘Een naam is een lotsbestemming. Het eerste van alle gedichten.’
Vooral in de laatste hoofdstukken wordt dit een boek over het schrijverschap. Volgens Salter kan een auteur zijn werk nooit echt bevatten. In tegenstelling tot een architect valt het geheel niet te overzien. Hoewel Salter vooral portretteert, laat hij toch zichzelf zien. De personages zijn als spiegels, in hun ogen bespeur je de nieuwsgierige dan wel bewonderende blik van hun maker.

****

James Salter – Dwars door de dagen – De Bezige Bij Amsterdam/Antwerpen – vertaald door Gerda baardman – 429 blz.