Miek Zwamborn – Onderling (De Standaard)

Van en voor het eiland

De voorbije jaren hield ik Miek Zwamborns boek ‘Wieren’ (2018) tijdens het schrijven dicht bij me. Een van de personages in mijn volgende roman is botanisch tekenaar van zeewier en Zwamborns tactiele beschrijvingen en tekeningen van het wier voerden me dieper de zee in. Als geen ander vindt Zwamborn de taal om landschappen te evoceren, zo blijkt ook uit haar nieuwste boek, ‘Onderling. Langs de kustlijn van Mull’.

Miek Zwamborn is een schrijfster van internationale allure, zo bewijst ze eens te meer in het rijke ‘Onderling. Langs de kustlijn van Mull’.

Zwamborn is beeldend kunstenaar en schrijver. Samen met haar partner, ook een beeldend kunstenaar, woont ze al zeven jaar op het Schotse eiland Mull. De twee richtten er een studieplek op voor makers en wetenschappers, ze zijn nauw betrokken bij lokale verwilderingsprojecten.

Je zou ‘Onderling’ kunnen beschrijven als een logboek van het leven op het eiland, maar dan doe je de schrijfster te kort. Haar boek is een mozaïek van veldnotities, gedichten (van Zwamborn en van anderen), brieven en overpeinzingen, een speels en avontuurlijk werkstuk. Verwacht dus geen memoir in het genre ‘een nieuw leven beginnen op een ruige, afgelegen plek’, zoals ‘Ik ben een eiland’ van Tamsin Calidas. Je leert Zwamborn hooguit via een omweg kennen, door haar handelingen, haar observaties. Sprekend is bijvoorbeeld haar opmerking over huisdieren. Een leven met een hond kan ze zich niet voorstellen. ‘Veel meer word ik aangetrokken door dieren die noch in bouw noch in gedrag door mensen zijn aangeraakt,’ aldus kippenhoudster Zwamborn.

De hoofdstukken in dit boek krijgen plaatsnamen als titel. Erf heten ze, of Keltisch regenwoud. Het zijn de plekken zelf die de hoofdrol spelen, net als in Zwamborns originele roman ‘De duimsprong’ (2013). Daarin treedt een personage aan dat: ‘(…) probeerde te verdwijnen, ik wilde verdwijnen, ik wilde dat de bergen me zouden inslikken.’ In ‘Onderling’ heeft de schrijfster het over ‘het verlangen om in het landschap op te gaan (…) tot ik zelf aan de elementen overgedragen word.’

Een diepe band met het land ontwikkel je geleidelijk door te verkennen, urenlang te observeren, je mee te laten voeren naar daar waar de wind je brengt. Voor Zwamborn is de relatie met het eiland een wederzijds verbond. Ze neemt van het land, eet zeewier, vis, maar ze geeft ook, bijvoorbeeld door mee te helpen aan het herstel van paden of door wetenschappers te assisteren bij hun veldwerk.

De diepte van het veen

De vraag of een uitgevoerde handeling – een dier villen of begraven bijvoorbeeld – deel zou kunnen uitmaken van een kunstwerk of installatie is nooit ver weg voor dit kunstenaarspaar. Toch is dit geen abstract boek en waad je samen met de schrijver door het water, peil je de diepte van het veen.  Zwamborns werk doet daardoor denken aan dat van Julia Blackburn, een auteur met wie de Nederlandse zich beslist kan meten. Zwamborns proza is wel een tikje vormelijker, poëtischer ook: ‘Schriftkorstmossen graveerden hun brailletaal op de gladde bast; we probeerden de krabbels te lezen, maar onze vingertoppen begrepen het niet.’

Kennis van de taal van het land is voor Zwamborn een voorwaarde om de band te verdiepen. Puinwaaier, raaigras, gezonken moer: dit boek is een talige schatkist. De schrijfster maakt zich, naast oude taal, halfvergeten ambachten en technieken meester, niet uit nostalgie, maar met de blik op het heden en de toekomst. De term ‘duurzaamheid’ komt in dit boek niet voor, maar het gedrag van het paar is doordrongen van het besef dat het anders moet. Zwamborn gaat ver in haar zelfvoorzienende filosofie. Ze maakt zelfs inkt van korstmos voor haar prachtige tekeningen. Toch dringt ze de lezer niets op. Ze laat enkel zien hoe zij en de andere eilanders een leven bij elkaar sprokkelen door een stoel te repareren met een sliert riemwier. Mooi is ook de manier waarop de schrijfster andere dichters voor het voetlicht brengt, grote en minder bekende namen. Wat ze met elkaar en met Zwamborn delen is hun fijnbesnaarde observatievermogen, hun fascinatie voor de natuur. Tot slot zijn daar de brieven, sommige ontroerend, andere grappig. In een brief aan de al lang overleden activiste Rosa Luxemburg schrijft Zwamborn dat ze troost putte uit Luxemburgs werk tijdens de lockdown. Dit schrijft Zwamborn in haar postscriptum: ‘Ik heb wat ratelaarcapsules voor je ingesloten. Ze zijn al bevroren geweest. Als je ze nu tussen het gras duwt, zullen ze volgend jaar gaan bloeien.’ Het zijn enkele van de vele lezersharten veroverende zinnen in dit boek vol schoonheid en lyriek, wetenschap en precisie. Met vuur aanbevolen.

Kathy Mathys

****

Miek Zwamborn – Onderling – Langs de kustlijn van Mull – Van Oorschot – 239 blz.