Emily Dickinson – Welk een waagstuk is een brief (De Standaard)


Alleen in rebellie

Wat vertelt de correspondentie van Amerika’s beroemdste dichteres ons over haar woelige hart? Bert Keizer zocht Emily Dickinsons mooiste brieven uit.

Kathy Mathys

Literaire kluizenaars spreken tot de verbeelding. Journalisten en academici speculeren al jaren over de verborgen levens van J.D. Salinger of Thomas Pynchon. Emily Dickinson (1830 – 1886) behoort ook tot het rijtje van excentrieke literatoren die het isolement opzochten. Dickinsons buren en kennissen waren meer dan nieuwsgierig naar de zonderlinge vrouw die vanaf haar 35ste altijd in het wit gekleed ging. Niet dat ze haar vaak te zien kregen. Dickinson sprak met haar bezoekers van achter een deur of van achter het traphek op de eerste verdieping. Ze schuwde een rechtstreekse confrontatie. Haar tijdgenoten vonden Dickinson vast een vreemde vogel. Ze hadden niet het flauwste vermoeden van wat ze binnenskamers uitvoerde. Van haar bijna 1800 gedichten publiceerde Dickinson er tijdens haar leven slechts 7. Ze stond niet bekend als dichteres, wel als botanicus die de indrukwekkende tuin van het ouderlijke huis onderhield. Dat ze geestesziek was, een wereldvreemde mystica of non: over Dickinson doen de meest uiteenlopende geruchten de ronde. Schrijver en columnist Bert Keizer, die uit haar 1000 bewaarde brieven de 315 mooiste en scherpste koos, ziet een andere verklaring voor Dickinsons vrijwillige isolement. Ze was op zoek naar tijd en ruimte ‘waarin zij haar eigenlijke werk kon verrichten’.
Al schreef ze kortregelige gedichten van beperkte omvang, makkelijk is Dickinsons poëzie niet. Dood, geloof, liefde en oneindigheid: Dickinson schuwde de grote thema’s niet. In haar omgeving stikte het van de strenggelovige protestanten. Dickinson liet zich niet meevoeren op de aanhoudende golf van bekeringen. Ze stond levenslang erg kritisch tegenover geloofskwesties en twijfelde aan het bestaan van het hiernamaals. Dat merk je zowel in haar poëzie als haar brieven. ‘Christus roept tot iedereen hier (…) en ik sta alleen in rebellie’, schreef ze. Op technisch vlak was Dickinson al even baanbrekend. Ze gebruikte vrije verzen en had een eigenzinnige interpunctie en typografie. De enkele redacteuren die Dickinsons verzen tijdens haar leven publiceerden, huiverden voor haar experimenten en pasten de gedichten aan aan de toenmalige formele conventies.

Angel

Dickinsons vroegste brieven tonen al de kiemen van haar meesterschap. Als 16-jarig meisje goochelde ze op inventieve wijze met leestekens. Ook inhoudelijk hadden haar brieven een opvallende diepgang. Soms had ze het over frivole tienerkwesties: valentijnskaarten, feestjes en vriendinnen. Meestal groef ze dieper. Haar wankele geloof kwelde haar en ze piekerde over het begrip ‘eeuwigheid’. Aan een jeugdvriendin schreef ze: ‘Als ik het gelukkigst ben steekt er een angel in al mijn vreugde.’ Dit citaat is erg tekenend voor Dickinson, die in haar brieven naar voor treedt als een fijngevoelige, empathische vrouw, die in staat is tot innig geluk en immense droefenis.
Dat we Dickinsons poëzie nu nog kunnen lezen, is een klein wonder. Dickinson droeg haar jongere zus Vinnie op om alle brieven die de schrijfster ooit kreeg te verbranden na haar dood. We weten dus niet hoe Dickinsons vrienden en familie reageerden op haar schrijfsels. Tussen de papieren vond Vinnie de gedichten van haar zus. Gelukkig spaarde ze die. Dat Dickinson het lot van haar ‘bloemen’, zoals ze haar gedichten noemde, aan het toeval overliet, is merkwaardig. Dacht ze geringschattend over haar werk? Was ze bevreesd voor smalende reacties? Volgens Keizer besefte Dickinson dat de calvinistische gemeenschap haar werk niet zou waarderen. Boeken als Jane Eyre waren des duivels volgens Dickinsons entourage. ‘Vader koopt mij vele Boeken, maar smeekt mij ze niet te lezen – omdat hij vreest dat ze de Geest doen wankelen,’ schreef ze aan Thomas Higginson, een medewerker van The Atlantic Monthly. Hij is één van de weinigen aan wie Dickinson schoorvoetend haar gedichten voorlegde. Higginson moedigde haar aan, al onderschatte hij de omvang van Dickinsons enorme talent.
Higginson was slechts één van de mannelijke mentoren met wie Dickinson frequent correspondeerde. Tot haar achttiende liep Dickinson school in Amherst, haar thuishaven. Daarna bleef ze thuis en hielp ze veel in het huishouden. Net als Vinnie zou ze nooit huwen en zorgde ze jarenlang voor een ziekelijke moeder, die ze omschreef als ‘het vermoeide leven op de eerste verdieping’. Gelukkig correspondeerde Dickinson met bevriende literaire redacteuren als Gilbert Holland of Samuel Bowles, oprichter van het blad The Springfield Republican. Vooral haar brieven aan Bowles zijn opvallend sprankelend en vernuftig. Dickinsons brieven waren nooit prozaïsch. Ze vormden dikwijls het vehikel voor haar poëzie. Velen bestaan uit een korte aanhef, gevolgd door een gedicht en een slot. Zelfs de prozastukken zijn bijzonder poëtisch. Gevoelens van desoriëntatie omschrijft ze als ‘Ik loop nu buiten rond met lantaarns, op zoek naar mijzelf’. Hier heeft ze het over sneeuw: ‘(…) als dalende zwanen, een slagpen hier, een slagpen daar, en ginds een veer, komen de heldere bewoners van het witte huis.’

Briefjes door de heg

De dood was een constante in Dickinsons leven, die veel vrienden verloor aan ziektes en de Amerikaanse burgeroorlog. Dickinson geloofde niet echt in een leven na de dood. Ze had het moeilijk met mensen die een rotsvast geloof hadden: ‘Het maakt dat ik mij ver voel, alsof mijn Engelse vrienden plotseling Italiaans spreken.’ Dickinson was constant bang om dierbaren te verliezen. Ze heeft het over haar ‘kist voor Fantomen’. Sommige kistbewoners stierven voortijdig, anderen lieten haar in de steek of reageerden lauw op haar affectie. Eén van Dickinsons grote – wellicht vergeefse – liefdes was Susan Gilbert, een jeugdvriendin die uiteindelijk met Dickinsons broer Austin zou trouwen. Uit vroege brieven, waarin ze Susan ‘lief knopje’ noemt, blijkt Dickinsons verliefdheid. Austin en Susan namen hun intrek in het huis naast dat van de Dickinsons. Zelfs toen ze al haar schoonzus was, liet Dickinson briefjes bezorgen aan Susan via de heg tussen de huizen. Ook die zijn bijzonder intens: ‘Ik moet een paar DAGEN wachten alvorens u te bezoeken – U bent gewichtig. Maar bedenk, dit is aanbidding, niet onverschilligheid.’
Had Dickinson ooit een echte minnaar? We zullen het wel nooit met zekerheid weten. De meest waarschijnlijke kandidaat is Otis Phillips Lord, een weduwnaar die de gevoelens van de 47-jarige Dickinson wél beantwoordde. Ze schreven elkaar wekelijks tot zijn dood in 1884 maar of er meer was dan een platonische band, is onbekend. Keizer neemt twee van de drie zogenaamde Meester-brieven op in de collectie. Het gaat om drie hartstochtelijke geschriften van Dickinson aan een niet nader bekende, gehuwde man, die ze ‘meester’ noemde. Was ‘de meester’ Charles Wadsworth, een beroemde predikant voor wie Dickinson veel bewondering had? Het blijft een mysterie.
Hoe leesbaar zijn Dickinsons geschriften voor de moderne lezer? De stijl van haar brieven loopt parallel met die van de gedichten. De latere zijn compacter en hermetischer. Keizer is niet te beroerd om te bekennen dat hij af en toe niet weet waarover Dickinson het heeft. Ze verwijst veel naar de bijbel en die passages zijn wel eens cryptisch. Gelukkig verheldert Keizer één en ander, al hadden wat meer toelichtingen geen kwaad gekund. Dickinson gebruikt soms vreemde metaforen. Ze heeft het bijvoorbeeld over Herodes. Vermoedelijk is dit een beeld voor ‘ziekte als achtervolger’, zoals ook Herodes een wrede achtervolger was. Al laten sommige fragmenten zich moeizaam verteren, toch is dit een aangrijpende bloemlezing geworden van een heel bijzondere kunstenares. Dat Dickinson ook grappig uit de hoek kon komen, is van haar minder bekend. Nadat haar moeder een nieuwe tand kreeg, bleef die een dag lang in bed ‘met een gezicht dat de eerste prijs zou krijgen op elke veetentoonstelling in het land’.
Keizer baseerde zich vooral op The Letters of Emily Dickinson, een uitgave van Thomas Johnson uit 1958.

***

Welk een waagstuk is een brief – Brieven van Emily Dickinson gekozen en vertaald door Bert Keizer, Anthos, Amsterdam, 327 blz.