interview Audrey Eertmans (Bouillon!)


Tekst: Kathy Mathys

Met de paplepel

Waarom halen kinderen hun neus op voor spruitjes? En waarom vinden we blauwe cake vies? Audrey Eertmans schreef er een boek over en schoof met ons aan tafel voor een gesprek.

Het zijn moeilijke tijden voor wie gezond wil eten. Kranten sturen tegenstrijdige berichten over voedingssupplementen de wereld in. Op het internet tiert de pseudo-wetenschappelijke informatie over diëten en vetstoffen welig. We zijn dan ook wat blij met het nuchtere, helder onderbouwde en toch meeslepende relaas van Audrey Eertmans, een psychologe afgestudeerd aan de KU Leuven die net ‘Waarom kinderen geen spruitjes lusten en volwassenen niet zonder koffie kunnen’ publiceerde. In 2006 behaalde ze haar doctorstitel en voor haar dissertatie deed ze onderzoek naar de motieven van onze voedselkeuzes op een doordeweekse dag. Welke elementen bepalen wat we eten? Eertmans onderzocht de invloed van situatie- en persoonlijkheidskenmerken op onze voedingskeuze. Na jaren van onderzoek had Eertmans zoveel gelezen dat ze haar kennis wou delen met een groter publiek.

Wanneer we eten, luisteren we niet genoeg naar onze lichaamssignalen, schrijft u. Wat bedoelt u daar precies mee?

Uit onderzoeken met baby’s en kinderen blijkt dat kinderen hun energie-inname heel goed kunnen regelen. Ze luisteren naar hun interne signalen van honger en verzadiging en dat fenomeen noemen we internaliteit. Dat vermogen om je voedselinname af te stemmen op wat je nodig hebt, neemt af met de jaren. Onze opvoeding zorgt ervoor dat we meer oog krijgen voor externe prikkels. We leven nu eenmaal in een wereld waar op alle mogelijke plekken voedsel te krijgen is. De verleiding lonkt werkelijk overal. We zitten als volwassenen meestal vast aan een werkpatroon dat ons moeilijker toelaat om naar onze innerlijke signalen te luisteren. We stemmen onze maaltijden dan ook meer af onze agenda dan op onze werkelijke behoeftes. In sommige culturen heeft men nog meer de gewoonte om die internaliteit te respecteren. Zo lijken in Italië de tussendoortjes meer ingeburgerd – de ‘merenda’ vormt er een tweede ontbijt dat bestaat uit een koffie met een klein hapje. Het eten van meerdere kleine porties per dag laat ons toe onze voedselinname beter aan te passen aan wat we werkelijk nodig hebben aan energie.

Zijn er veel verschillen in de manier waarop mensen eten proeven?

Vroeger dachten wetenschappers dat je de tong als een landkaart kon onderverdelen in zones. Sommige lieten je toe zoet te proeven, andere zout, zuur of bitter. Nu blijkt dat de smaakpapillen over heel de tong in staat zijn om alle smaken te proeven. Sommige gebieden zijn wel gevoeliger voor bepaalde smaken dan andere. Toch zijn er grote verschillen in de manier waarop mensen smaken ervaren. Eén vierde van de West-Europese bevolking blijkt superproever te zijn. Ze zijn extra gevoelig voor bittere smaken en zullen dus witloof of koffie op een andere manier ervaren dan de niet-superproevers. De Amerikaanse onderzoekster Linda Bartoshuk deed leuke experimenten rond het proeven van bitter. Ze gaf haar proefpersonen papiertjes die doordrongen waren van een bittere stof. Sommige proefpersonen vonden dat de papiertjes geen enkele smaak hadden, terwijl anderen het zo bitter vonden dat ze het uitspuwden.

Niet enkel onze smaakpapillen bepalen hoe iets smaakt. Welke andere elementen spelen mee?

Geuren spelen natuurlijk een grote rol. Als je verkouden bent, bijvoorbeeld, smaak je al heel wat minder. Geuren laten zich moeilijker categoriseren dan smaken. Meestal hangen ze samen met bepaalde herinneringen en belevenissen. Ze zijn ook erg contextafhankelijk. Eenzelfde geur kan in uiteenlopende contexten totaal tegengestelde reacties oproepen. Zo vind je de geur van parmezaanse kaas in een gerecht verrukkelijk, terwijl kattenwerpselen walging oproepen. Nochtans geven beiden een geur van boterzuur af. Hier merk je heel goed dat eten altijd in een bepaalde context gebeurt en die speelt een grote rol. Onderzoek naar de appreciatie van eenzelfde maaltijd in een gezellig restaurant of in een steriele kantine leert ons dat de proefpersonen het eten in het restaurant bijna altijd lekkerder vinden. Ook ons verwachtingspatroon speelt mee. Blauwe cake zullen we niet snel als lekker bestempelen omdat we die kleur niet meteen associëren met dat voedsel. Cake die identiek smaakt maar een conventionele kleur heeft, bestempelen we als lekkerder. Die verwachtingen over gepaste voedseleigenschappen hebben we gevormd op basis van onze ervaringen met voedsel. Voor onze vroegste voorouders was het trouwens belangrijk om af te kunnen gaan op vroegere eetervaringen. Die opgeslagen kennis beschermde hen tegen giftige planten of bedorven vlees.

Staan onze culinaire voorkeuren in onze genen geschreven of speelt vooral de opvoeding een grote rol?

De genetische factor speelt zeker een rol. De gevoeligheid voor bitter is bijvoorbeeld genetisch bepaald. En als je naar ééneiïge tweelingen kijkt, zie je veel gelijkenissen in hun eetpatroon. Toch spelen de opvoeding en de invloeden van buitenaf een grotere rol dan de genetische factoren. Die invloeden zouden zich al heel vroeg laten voelen. Het eten dat baby’s meekrijgen tijdens de zwangerschap speelt bijvoorbeeld al mee. Zo zou het goed kunnen dat baby’s die in de moederschoot blootgesteld worden aan de smaak van olijven, als kind graag olijven zullen lusten. Tot ze twee jaar zijn, blijven kinderen erg afhankelijk van wat hun verzorgers hen voorschotelen. Daarna worden ze geleidelijk aan onafhankelijker. Ze kunnen zelf overweg met bestek, gaan naar school en hun sociale kring breidt snel uit. Op die leeftijd kunnen de voedselvoorkeuren van kinderen en ouders sterk gaan verschillen. Onderzoeken wijzen uit dat de imitatie van leeftijdgenootjes erg belangrijk is voor kleine kinderen. Men heeft het eetpatroon van kinderen die samen eten op school onderzocht. Sommigen verkozen al na een paar dagen de lievelingsgroente van hun vriendjes boven wat ze aanvankelijk zelf het liefst aten. Toch blijft ook de invloed van ouders zeer belangrijk. Zo blijkt dat de ouders van adolescenten een grotere invloed hebben op het frisdrankgebruik van hun kroost dan hun leeftijdgenoten. Je merkt vaak dat ouders ontmoedigd worden, als ze ‘moeilijke eters’ aan tafel hebben. Ze beseffen niet altijd dat alles wat ze hun kinderen meegeven een enorme invloed heeft op het latere eetgedrag. Als ouders heel erg streng zijn, als het op eten aankomt, ontwikkelen kinderen niet de nodige vaardigheden om zelf doordachte keuzes te maken uit het voedselaanbod. Je kind dwingen om iets te eten, wekt een voedselafkeer op. Ouders die gezinsmaaltijden in een rustige, ontspannen sfeer laten verlopen en die eetgewoonten bespreekbaar maken, zouden hun kinderen dan weer beschermen tegen ongezonde eetgewoonten op latere leeftijd.

Welk advies zou je geven aan ouders van kinderen die enkel rode kool met worst willen?

Kinderen staan dikwijls wantrouwig tegenover nieuwe groenten, zeker als ze een wat bittere smaak hebben. Misschien stamt dat ook nog uit ons verre verleden, toen we leerden om voorzichtig om te springen met plantaardig voedsel. Sommige planten bevatten voor ons giftige stoffen, en die gaan meestal gepaard met een bittere smaak. Sommige groenten bevatten ook giftige stoffen, zoals nitraat en zwavelverbindingen, zij het in heel kleine of onschadelijke hoeveelheden. Je ziet wel vaker kinderen die maar één soort groente lusten, zoals zoete wortelen. Door steeds toe te geven aan de wensen van je kind, versterk je dat gedrag. Daar kan je dus maar best mee opletten. Toch mag je af en toe wel eens inbinden, maar serveer de favoriete groente dan samen met een andere groente. Zo krijg je meer kleur op het bord en dat vinden kinderen leuk. Bovendien leidt dat makkelijker tot de appreciatie van de nieuwe groente. Dat noemt men in het jargon smaak-smaakconditionering. Nadat je je kind de combinatie van de favoriete en de onbekende groente een aantal keer hebt voorgeschoteld, kan je het met succes proberen zonder de geliefkoosde groente. Zo hebben we trouwens allemaal witloof of spruiten leren eten, met een vetrijk sausje of een beetje zoetstof erbij. Of we dronken koffie aanvankelijk enkel met veel melk. De sfeer tijdens de maaltijd speelt ook een enorme rol. Eten in een ontspannen, rustige context is erg belangrijk.

Spelen cultureel bepaalde verschillen een grote rol bij onze voedselkeuze?

Absoluut. Cherry coke, een erg zoet cola-variant, is in de V.S. een hit, bij ons sloeg het nooit aan. We hebben allemaal een aangeboren voorkeur voor zoete en vette etenswaren, maar je kan die aangeboren voorkeur in stand houden of verzwakken. In Amerika wordt die veel meer aangewakkerd dan in Europa. Kijk maar naar de enorme ijs- en frisdrankverpakkingen, de porties in restaurants en fastfoodketens.
Vooral het eten van bepaalde diersoorten kan, naargelang iemands culturele achtergrond, erg uiteenlopende reacties losmaken. Er is onderzoek gedaan naar de walgingsreflex die sommige voedingswaren van dierlijke oorsprong – rood vlees of orgaanvlees, bijvoorbeeld – kunnen oproepen. Blijkbaar herinneren die ons sterk aan onze eigen sterfelijkheid en kwetsbaarheid. Daarom vinden we de consumptie van veel vleesproducten moreel aanstootgevend. Walging is dus geen louter biologische reflex, ook culturele en morele elementen spelen een belangrijke rol.
Het gros van onze smaakvoorkeuren zijn cultureel bepaald en aangeleerd. De meest exotische spijzen kan je leren appreciëren. Je persoonlijkheid speelt daarbij een heel grote rol, bijvoorbeeld de mate waarin je openstaat voor het nieuwe. Sommige mensen zullen op reis alle markten afschuimen om nieuwe producten te proeven, anderen zijn voorzichtiger en houden het liever bij de vertrouwde Europese hotelkost.

Wat hoopt u met dit boek te bereiken?

Ik vind sensibilisering van mensen belangrijk, vooral nu er zoveel informatie over eten circuleert, die zeker niet allemaal wetenschappelijk onderbouwd is. Misschien willen mensen wel iets veranderen aan hun eigen eetgedrag of ze willen graag iets opsteken over waarom kinderen anders eten dan volwassenen. Momenteel werk ik voor ISW Limits, een spin-off bedrijf van de KU Leuven. We onderzoeken hoe mensen hun werk beleven en hoe dat samenhangt met hun welbevinden en hun gezondheidsgedrag. Werkgevers zijn momenteel vooral bekommerd om stress op het werk. Nochtans zijn de eetpatronen van hun werknemers minstens even nauw verbonden met hun welzijn en hun prestaties.

Audrey Eertmans, Waarom kinderen geen spruitjes lusten en volwassenen niet zonde