Miriam Toews interview (Het medisch weekblad)

Een onstandvastige planeet

In haar roman ‘De familie Troutman’ voert de Canadese schrijfster een gezin op dat lijdt onder de psychische problemen van de moeder.

In eigen land is Miriam Toews (1964) al dertien jaar een bekende. Bij ons duurde het tot 2004 voor ze zich liet opmerken met ‘Galgenliefde’ (oorspronkelijke titel: ‘A Complicated Kindness’), een subtiel pareltje over de zestienjarige Nomi Nickel die opgroeit in een bekrompen religieuze gemeenschap van Mennonieten. Haar zus en moeder zijn het huis ontvlucht en Nomi blijft achter met haar sociaal onhandige maar lieve vader. Met een fijn oog voor sprekende details schetst Toews de groeipijnen van een verlegen meisje dat vol broze verwachtingen zit. Toews groeide zelf ook op in een Mennonieten-gemeenschap, namelijk in Steinbach, Manitoba. ‘Galgenliefde leverde Toews tal van prijzen op, onder andere de Governor General Award for Fiction.
Voor de drie boeken die voorafgingen aan ‘Galgenliefde’ putte Toews spaarzaam uit eigen leven. In haar debuut ‘Summer of My Amazing Luck’ bracht Toews een psychologisch verhaal over een alleenstaande moeder die moeizaam de touwtjes aan elkaar knoopt. Het non-fictieboek ‘Swing Low: A Life’ is een biografie van Toews vader, die aan zware depressies leed. ‘Uit een goed nest’ (oorspronkelijke titel: ‘A Boy of Good Breeding’) speelt, net als ‘Galgenliefde’, in een kleine gemeenschap. Toews vertelt het verhaal van een moeder en dochter die de stad Winnipeg de rug toekeren en naar de geboorteplek van de moeder gaan, het kleinste dorpje van Canada. ‘Uit een goed nest’ is een boek vol humor en excentrieke personages.
Toews vierde roman, ‘De familie Troutman’ (oorspronkelijke titel: ‘The Flying Troutmans’), is een road novel, die de personages van Canada naar de Mexicaanse grens voert. Opnieuw zoemt Toews in op een versplinterd gezin dat zoekende is. Verteller is de 28-jarige Hattie, een woelewater die het net heeft uitgemaakt met haar leugenachtige, Parijse vriendje. Hattie vliegt naar Canada, waar haar zus Min ten prooi is gevallen aan een zware psychose. Min kampt al sinds haar kinderjaren met psychologische problemen. Hattie probeerde Min altijd te helpen. Omdat ze steeds meer de indruk kreeg dat haar reddinspogingen Min siberisch koud lieten, ging Hattie weg uit Canada. Ze vluchtte voor een zus van wie ze hield maar tot wie ze niet kon doordringen. Een zus van wie ze als klein meisje soms regelrecht bang was. Min kon maandenlang zwijgen: ‘Haar sprakeloosheid was haar stem, haar terugtrekking haar aanval. Alles was omgekeerd en verontrustend en dat maakte me gek.’
Nu Min weer in het ziekenhuis is beland, moet Hattie zorgen voor haar elfjarige nichtje, Thebes, en vijftienjarige neefje, Logan. Hattie is een wat stuurloze dromer, die in Parijs wou gaan schrijven of psychologie studeren. Van kinderen opvoeden heeft ze geen kaas gegeten: ‘Ik was plotseling verantwoordelijk voor twee kinderen waarvan de een nauwelijks sprak en de ander niet kon ophouden met praten en ik had geen idee hoe ik voor ze moest zorgen.’ Thebes is de spraakwaterval, de norse Logan lijkt enkel geïnteresseerd in basketbal. Mins dokter verklaart zijn patiënte psychotisch, laat haar opnemen en stelt dat bezoek niet echt iets uitmaakt voor Min. Hattie kent het scenario. Toch maakt ze zich meer zorgen dan ooit, want dat Min haar zus uitsluit, kan ze nog wel hebben. Het was echter de eerste keer dat Min ook haar kinderen niet wou zien. Hattie gaat samen met de kinderen op zoek naar hun vader, die jaren voordien door Min uit huis werd gezet. Hattie hoopt dat hij zich over Thebes en Logan zal ontfermen.
‘De familie Troutman’ is een psychologische roman die rustig voortkabbelt op het ritme van de weg. Hattie & co ontmoeten vreemde snuiters, zijn getuige van een overval en proeven van bevreemdende on the road-romantiek. Toews werkt niet echt naar een spetterende finale toe. Haar aanpak is anekdotisch en haar aandacht gaat vooral uit naar de ontwikkeling van de personages. Minder subtiel dan ‘Galgenliefde’, Toews meesterstuk, is dit toch een boeiende roman over psychische problemen en adolescententrauma’s.
Toews heeft een directe, transparante stijl en het boek leest erg vlot weg. Ze is zuinig met metaforen, maar waagt ze er zich toch aan, dan is het resultaat meestal geslaagd. Over Min: ‘Zij was een vreemde, onstandvastige planeet, waar ooit leven op was geweest. Ze was een taal die ik dacht te begrijpen ook al kon ik die niet spreken’ of ‘Het is alsof ze permanent op een vliegveld woont en van de ene naar de andere vertrekhal gaat, maar nooit in een vliegtuig stapt’.
In het Amsterdamse Hotel De Filosoof geeft een erg hartelijke en innemende Miriam Toews tekst en uitleg over haar werk.

Romanschrijvers hebben het vaak moeilijk om kinderen en tieners authentiek te laten klinken. Kent u dat probleem?

Ik heb het er niet zo lastig mee. Ik heb mijn eigen kinderen opgevoed en daar haalde ik inspiratie uit. Nu zijn ze groot, het huis uit, en ik mis ze. Dankzij mijn romans kan ik terugkeren naar die tijd waarin ze nog klein waren. Toch is het helemaal niet zo dat mijn kinderen op Logan of Thebes lijken. Enkel voor hun praatstem en hun maniërismen dacht ik terug aan mijn eigen kroost. Ik denk wel dat ik in volgende romans niet meer over kinderen of adolescenten zal schrijven. Ik heb het daar nu wel wat mee gehad. Verder is het ook zo dat ik nog moeilijk toegang krijg tot hedendaagse jeugdcultuur. Welke muziek beluisteren ze? Welke woorden gebruiken ze? Als je het niet volgt en je wil een contemporaine roman schrijven, loop je de kans je volledig belachelijk te maken. Je kan natuurlijk wél teruggrijpen naar je eigen kindertijd en je roman in het verleden plaatsen. Dat deed ik voor ‘Galgenliefde.’

‘Galgenliefde’ wordt vaak omschreven als nauwelijks verhulde autobiografie. Klopt dit?

Ja en nee. Ik groeide op in een gemeenschap van Mennonieten. Toch was mijn ervaring minder schrijnend dan die van Nomi in het boek. Het stadje waarin ik leefde was en is oerconservatief, maar mijn familie was gematigd. Vooral mijn moeder was erg liberaal. Ze moedigde mijn zus en mij steeds aan om vrijuit te praten, om de dingen te doen die ons boeiden en om aan de universiteit te studeren. We moesten wel naar de kerk gaan maar toch bleven we gespaard van het ergste. Ik weet dat mijn familie excentriek was binnen die fundamentalistische kringen. Van schoolvriendinnetjes hoorde ik dat ze het heel wat harder te verduren kregen. Ik moet wel zeggen dat vooral mijn prille kinderjaren hard waren. Elke avond bad ik op mijn knieën tot God: ‘Alstublieft, laat me niet branden in de hel’. Ik was echt doodsbang. Toen ik mijn angsten opbiechtte aan mijn moeder brak haar hart. Ze stelde me gerust en daarna ging het veel beter. Toch had mijn beschermde opvoeding heel wat impact op mijn leven, zelfs tot de dag van vandaag. We mochten als jonge tienermeisjes niet naar de bioscoop en hadden geen tv thuis. Ik merk nu nog dat ik soms referenties naar popcultuur mis.

Zijn er gelijkenissen tussen uw vader en het personage van Min?

Zeker, al zijn er ook verschillen. Mijn vaders depressies en zijn dood hebben diepe sporen nagelaten bij mij. Ik weet, net als Hattie, hoe het is om met een ziek familielid samen te wonen. Bepaalde van Mins ziektesymptomen had mijn vader ook. Toch was hij minder psychotisch, behalve aan het einde van zijn leven. Maar zelfs toen was hij een tikkeltje minder angstaanjagend dan Min. Ik heb zowel voor mijn vadermemoire als voor ‘De familie Troutman’ weinig wetenschappelijke research gedaan. Ik greep vooral terug naar wat ik al wist. Uiteindelijk zijn het allebei mensenportretten geworden, geen wetenschappelijke traktaten. Mijn verhalen worden steeds aangedreven door personages.

Staat u sceptisch tegenover psychiatrische instellingen?

Ik heb er een dubbel gevoel bij. In de literatuur wemelt het van negatieve psychiatrie-ervaringen. Denk maar aan ‘De glazen stolp‘ (oorspronkelijke titel: ‘The Bell Jar’) van Sylvia Plath. Ik weet uit de ervaringen van mijn vader dat psychiaters veel goeds kunnen doen. Sommige mensen hebben echt nood aan internering. De instellingen zelf zouden vaak veel beter kunnen. Al te dikwijls zijn het echte instituten die in de verste verten niet doen denken aan een thuis.

De personages in ‘De familie Troutman’ staan vaak versteld van wat ze zien tijdens hun trek door de V.S. Met welke ogen kijkt u als Canadese naar het grote buurland?

De verschillen tussen Canada en de V.S. zijn enorm, al lijkt dat misschien niet zo voor buitenstaanders. Ik heb altijd in Canada gewoond, met uitzondering van een tussenstop in Londen. Mijn kinderen zijn opgegroeid in Winnipeg, een minder bruisende stad dan Toronto of Montreal. Het is een leuke plek voor kinderen en je kan er goedkope ruimtes huren als kunstenaar of schrijver. Ik woon er nog steeds, al krijg ik, nu de kinderen weg zijn, zin in verandering. De V.S. staan niet meteen aan de top van mijn verlanglijstje, al vind ik New York magisch. De rest van de V.S. spreekt me minder aan als woonplek. Na de aanslagen van 9/11 merkten we in Canada hoe complex onze band is met de V.S. Aan de ene kant voelden we mee met de slachtoffers en met de New Yorkers in het algemeen. Aan de andere kant hadden we sterk de indruk dat het ver van ons af stond. ‘In Canada zou dit nooit gebeuren,’ hoorde je overal. ‘Canada is geen supergrootmacht die overal de baas wil spelen.’

Kathy Mathys

Miriam Toews, De familie Troutman, Nieuw Amsterdam Uitgevers, 239 blz., 16,50 €.