Aifric Campbell – De logica van het moorden (Het medisch weekblad)


Tussen waarheid en leugen

De Ierse Aifric Campbell overtuigt meteen met haar intelligente debuutroman ‘De logica van het moorden’.

Jay Hamilton is een psychoanalyticus en een succesvol schrijver die onder pseudoniem verhalen schrijft, gebaseerd op de levens van zijn patiënten. Jays broer Robert werd jaren geleden gedood in Los Angeles. Roberts overlijden blijft een mysterie, tot een biografe in de levens van de Hamiltons begint te speuren. Wie was Robert Hamilton? Een geniaal linguïst? Een duistere ziel die zich liet nemen door anonieme zwarte mannen? Campbell schrijft met ‘De logica van het moorden’ een schitterende ideeënroman, een spannende thriller en een subtiele kritiek op onze gemedicaliseerde maatschappij. In Amsterdam schuift ze aan voor een gesprek:

De roman is gebaseerd op het leven van een vermaard linguïst. Hoe kwam u terecht bij Richard Montague?

Tijdens mijn studie linguïstiek in Zweden hoorde ik voor het eerst over hem. Eén van mijn proffen had grote belangstelling voor de theorieën van Montague ; over diens privé-leven had hij het echter nauwelijks. Hij vermeldde terloops dat Montague vermoord werd en ging toen weer verder met de taaltheorie. Sindsdien spookt Montague in mijn hoofd rond. Als privé-persoon én als wetenschapper vind ik hem fascinerend. Hij bracht wetenschap tot leven voor mij. Montague wou een taaltheorie ontwikkelen, waarbij hij enkel wiskunde zou gebruiken. Ik kreeg een aanbieding om te doctoreren in formele semantiek, maar ik heb beleefd bedankt. De wiskunde zou me te zwaar geweest zijn. Vervolgens ben ik dan maar bankier geworden.

Heeft u tijdens die jaren ook geschreven?

Inderdaad, ‘De logica van het moorden’ is niet mijn feitelijk debuut. Ik schreef al als kind. Het heeft erg lang geduurd voor ik enigszins tevreden was met mijn schrijfsels. Ik wil als auteur bijleren. Autobiografische boeken schrijven, interesseert me niet. Voor ‘De logica van het moorden’ heb ik me verdiept in het Amerika van de jaren 1950 en 1960 en in psychotherapie en linguïstiek. De research vind ik erg spannend en ik had erg de neiging om massa’s wetenschappelijke details in het boek te stoppen. Sommige lezers vinden zelfs de eindversie nog behoorlijk gestoffeerd.

Robert Hamilton is gebaseerd op een beroemde linguïst. Is zijn broer Jay volledig fictief?

Ja, al liet ik me bij de creatie van zijn personage inspireren door Freud. ‘Ziektegeschiedenissen’ van Freud – en in het bijzonder de geschiedenis van Dora – is voor mij een regelrechte collectie van horrorverhalen. Let wel, ik heb een grote admiratie voor Freud als kunstenaar, als wetenschapper vind ik hem niet interessant. Tsjechov schreef rond dezelfde tijd als Freud en ik bewonder de manier waarop Tsjechov zijn vrouwelijke personages tot leven laat komen. Hij behandelt hen met gratie, is één en al empathie. Als je dat vergelijkt met de manier waarop Freud schreef over vrouwen… Hij was zo geobsedeerd door zijn stellingen en theorieën, dat hij elk perspectief verloor. Als analist heb je een verantwoordelijkheid tegenover je patiënten, ze zijn geen laboratoriumratten. Ik heb me altijd afgevraagd hoe Tsjechov over Dora zou geschreven hebben. Jay is gemodelleerd op Freud. Ik heb ook geschreven vanuit mijn eigen ervaringen met therapie. Ik heb ooit deelgenomen aan groepstherapieën die traumatiserend waren – sessies waarbij we allen stilzwijgend in een kring zaten. De therapeut zat erbij, keek en zweeg. Het was even zenuwslopend als ‘Lord of the Flies’.

Jay is een manipulatieve en onbetrouwbare therapeut. In hoeverre is hij representatief?

Ik heb zowel positieve als negatieve ervaringen met therapie. Ik heb nog psychotherapie gestudeerd omdat verhalen me boeien. Ik had al snel door dat ik niet geknipt was om te luisteren naar andermans droeve verhalen. Psychotherapie moedigt soms passiviteit aan, vind ik. Je gaat bij de therapeut als er iets mis is met de plot van je leven. Freud zei ooit dat zijn patiënten kwamen omdat hun verhalen incoherent waren. Samen met de therapeut gaat de patiënt graven in die plot. Daarbij ga je steeds terug naar de kindertijd. Stel: je ontdekt tijdens de sessies dat je moeder niet van je hield als kind. Dan zal een psychotherapeut te snel zeggen: niets aan te doen. Op die manier stagneren mensenlevens. Tijdens de therapie krijgen patiënten de ‘waarheid’ te horen over hun levens. Op basis daarvan zetten ze de rest van hun leven verder. Een beetje eng vind ik dat. Ik vind psychotherapie een sierlijke kunstvorm, ik vind het geen wetenschap. Therapeuten lijken soms wel priesters, ze maken hun patiënten te fragiel en afhankelijk. ‘De logica van het moorden’ ontstond uit mijn interesse voor ‘waarheid’. Wat is waarheid? Wat is leugen? Hoe gaan mensen om met waarheid of hoe manipuleren ze die? Montague is in die context een interessant figuur. Hij leed een dubbelleven en had anonieme seks met zwarte mannen in downtown L.A. Hij verborg die waarheid. Ook de waarheid rond zijn dood is troebel.

Wat vindt u van het debat: psychotherapie versus medicijnen?

Dat debat woedde in Groot-Brittannië tijdens de jaren 1980 en 1990. Ik vond het jammer dat de vraag ‘Hebben we eigenlijk wel zoveel drugs en therapie nodig?’ nooit gesteld werd. Het blijft voor mij vreemd dat we onszelf zo vaak zien als slachtoffers die moeten opgelapt worden. Iedereen heeft het over posttraumatische stress. Is het wel zo een goed idee om elke week uren in je verleden te zitten graven? Moeten we niet in het nu leven en naar de toekomst kijken? En ja, ik vind dat mensen veel te snel antidepressiva krijgen. Ik heb er zelf genomen en weet dus heel goed dat elke vorm van scherpte uit je leven verdwijnt, wanneer je pillen slikt. Ik vind dat de regering veel te laks is en mensen te makkelijk toegang verschaft tot antidepressiva. Het is een snelle en goedkope oplossing maar op de lange termijn levert ze dikwijls problemen op.

Kathy Mathys

Aifric Campbell, De logica van het moorden, De Geus, 286 blz., 21,90 €.