Interview Alain de Botton (De Standaard)


Zielenhulp voor heidenen

Ook niet-gelovigen hebben nood aan verlossing, troost, de uitgereikte hand van een vreemde. Wat kunnen religies ons leren in deze spiritueel barre tijden? In ‘Religie voor atheïsten – Een heidense gebruikersgids’ gaat Alain de Botton op zoek naar antwoorden.

Kathy Mathys

Wanneer ik Alain de Botton ontmoet, heb ik er net een week vakantie in een Drents dorp opzitten. De daken zijn er van stro en de taken op de boerderij bepalen er het ritme van de dag. In het midden van het dorp staat de kerk waarvan de klokken om het half uur luiden. Op zondag gaat iedereen naar de mis en wie dat verzuimt – wij bijvoorbeeld – wordt met argusogen bekeken. De gemeenschap met haar ondoordringbare bast geeft je het gevoel een indringer te zijn. Toch voert Alain de Botton gemeenschapszin binnen religieuze groepen aan als één van de grote pluspunten van een religieus leven. ‘Natuurlijk hebben veel religieuze gemeenschappen iets ontoegankelijks. Nochtans schrijft het christendom voor dat de deur moet openstaan voor vreemden. Veel religies zijn al te gesloten systemen. De seculiere beweging die ik voor ogen heb, zou open moeten zijn. We leven in het Wikipedia-tijdperk en openheid, een constante input van ideeën is belangrijk.’ Hij denkt even na en vervolgt: ‘Ik kan zonder al te veel moeite tientallen slechte kenmerken opnoemen van religies. Alleen gaat het daar niet over in mijn boek. Ik ben op zoek gegaan naar kenmerken van religies die zinvol kunnen zijn voor niet-gelovigen.’

De vraag of er een God is of niet, interesseert de Botton niet: ‘Dat heeft me nooit beziggehouden. Ik groeide op in een heel atheïstisch milieu. Voor mij is de vraag naar het bestaan van een God even irrelevant als de vraag of er groene marsmannetjes bestaan. Toen ik de cantates van Bach hoorde, dacht ik niet dat er misschien toch een God was, maar ik begon me wel te bezinnen over alle positieve aspecten van religies. Hoe kwam het toch, vroeg ik me af, dat dit ridicule geloof in God, zoveel mooie dingen voortbracht?

Wat vinden gelovigen van uw boek?

Gelovigen hebben het moeilijk de dag van vandaag. Ze worden aangevallen, moeten zich haast verontschuldigen voor hun geloof. Ik denk dat eender welk boek dat op een respectvolle manier over religie schrijft, verwelkomd wordt. ‘Religie voor atheïsten’ is geen boek à la Richard Dawkins. Het is geen gemene aanval, er spreekt veel sympathie uit. Nu er zoveel schandalen zijn in de Kerk, vooral in Noord-Europa, is de macht van het instituut sterk afgebrokkeld. Dat liet me toe om dit boek te schrijven. Als ik een jonge vrouw was in Saoudi-Arabië, zou ik dit boek niet geschreven hebben, want dan zou ik in een maatschappij leven waarin religie een grote, onderdrukkende kracht is. Dan zou ik niet de behoefte gevoeld hebben om in de bres te springen voor religie.

Waarom haalt u enkel voorbeelden aan uit christelijke, joodse en boeddhistische teksten? Islam komt niet in beeld.

Dit is geen boek over hoe religies zich onderling verhouden. Het gaat over de relatie tussen de seculiere en de religieuze wereld. Om het niet te verwarrend te maken, heb ik me tot drie religies beperkt. Ook: er is zoveel geschreven over de Islam de laatste tijd, ik wou me niet in dat debat mengen. Toch gelden veel van mijn observaties voor alle religies.

U heeft het over de succesvolle manier waarop religies ideeën verspreiden en ervoor zorgen dat ze eeuwen later nog bekend zijn onder gelovigen. Hoe kan een seculiere ideeënstroom ooit even hardnekkig zijn? Is het niet vooral de angst voor verdoemenis en de hoop op verlossing die van religies grote succesnummers maken?

Natuurlijk spelen angst en hoop op redding een grote rol in het succesverhaal van religies. Toch is dat slechts een deel van het verhaal. Seculiere bewegingen zijn er nooit goed in geweest om ideeën te verspreiden. Dat religies daar wel in slagen, heeft echt niet enkel te maken met de angst die ze zaaien. In de negentiende eeuw verdrongen de mensenwetenschappen religie van haar troon. Op zich zijn theaterstukken, seculiere schilderijen en romans prachtig maar ze hebben niet dezelfde impact als een bijbeltekst of een religieus icoon. Musea doen hun werk niet naar behoren, volgens mij. Wij hebben niet zozeer nieuwe kunst nodig, wel nieuwe manieren om ze te presenteren aan de bezoeker. Indelingen gebaseerd op tijdperk, stijl en regio, zijn zo banaal. Richt een zaal in met schilderijen die troost bieden, een andere rond het thema ‘verlies van een geliefde’. Dat zal veel meer effect hebben bij de kijker. Je hebt nu eenmaal geen emotionele relatie met 18de-eeuwse schilderkunst op zich, wel met bepaalde ideeën die kunst kan uitdrukken. Het christelijke idee dat goede kunst mededogen oproept, onze eenzaamheid wegneemt en ons herinnert aan wat echt belangrijk is, vind ik erg aantrekkelijk. Eigenlijk voorziet veel seculiere kunst in die noden, alleen wordt dat liever niet hardop gezegd. Het 19de-eeuwse ‘Kunst voor de kunst’ is nog steeds erg in zwang.

U suggereert dat veel kunstwerken beter af zouden zijn met een handleiding. Dat zou toch op heel wat verzet botsen van kunstenaars en kijkers?

Ongetwijfeld, al vraag ik me af waarom het idee van een gids op zoveel weerstand stuit, niet enkel in de context van kunst en musea. We hebben nochtans echt nood aan richtlijnen in het leven. Het christendom gaat ervan uit dat we onredelijk zijn, verdwaald, net als kinderen, een idee dat ik bijtreed. Waarom zouden volwassenen weten hoe ze om moeten gaan met verdriet, eenzaamheid en slecht nieuws? Zo vanzelfsprekend is dat toch niet? Soms krijg ik het verwijt te horen dat ik klink als Oprah Winfrey. Zij mag dan geen erg subtiele of complexe denker zijn, de onderwerpen die ze behandelt, de noden waar ze aandacht voor heeft, zijn wel de juiste. Ze stelt de vraag: ‘Hoe moeten we leven?’ Mijn droom is dat de denkers van Harvard zich buigen over de vragen die Oprah Winfrey stelt, iets wat ze nu niet doen.

De universiteiten, en dan met name de afdelingen literatuur, pakken het verkeerd aan, zegt u. ‘Madame Bovary’ en ‘Anna Karenina’ zouden beter onderwezen worden in een cursus ‘Huwelijken in crisis’. Is dat niet erg beperkend?

Er is een grote angst voor verenging, een angst die we niet onnadenkend terzijde moeten schuiven. Toch krijgen literatuurstudenten ook nu geen allesomvattende cursussen over literatuur, het gaat bijna altijd om één aspect. Toen Shakespeare ‘Othello’ schreef, deed hij dat omdat hij een catharsis wou bij het publiek, herkenning, sterke emoties. Op moderne universiteiten kijkt men nooit naar literatuur als een medium dat ons kan troosten of redden.

Wat u vertelt doet denken aan de aanpak van boekenclubs. Hun leden beschouwen personages als mensen van vlees en bloed. Tijdens hun discussies praten deelnemers over Madame Bovary zoals ze over een vriendin zouden praten.

Ik vind boekenclubs heel fascinerend en boeiend en het is gruwelijk dat academici erop neerkijken. Net zoals veel spontane culturele uitingen zijn ze erg waardevol en dat vooral mannen hun neus ervoor ophalen, is dom van hen. In boekenclubs leggen deelnemers de link tussen hun levens en de levens van de personages, iets waar universiteiten niet in slagen.

U oppert het idee voor een keten van psychotherapiepraktijken met een herkenbaar logo, een lage instapdrempel. Dat klinkt bijna als de Starbucksaanpak. Hebben mensen met zielspijn nood aan een gestandaardiseerde, uniforme aanpak?

Het idee dat uniformiteit slecht is, stamt uit de Romantiek, die de groep als corrupt beschouwde en het individu als heilig. Wij hebben dat idee geërfd, jammer genoeg. Ik vind het jammer dat fabrikanten van auto’s en deodorant alle macht hebben, terwijl de redders van onze ziel totaal gemarginaliseerd zijn – de dichter die zit weg te kwijnen op een kamertje, de obscure predikant. De katholieke kerk begreep heel goed dat ze macht nodig had, geld, om iets te bereiken. Ik wil de lezer laten nadenken over de vraag of het wel zo noodzakelijk is dat zielenhulp en marginaliteit hand in hand gaan. Is het echt zo dat verloedering en corruptie dreigen, zodra er geld in beeld komt? Het romantische idee dat intelligente personen zich beter niet organiseren, brengt veel schade toe aan de mens. The School of Life (door de Botton opgerichte Londense school waar deelnemers lessen in praktische filosofie en levenskunst krijgen, km), bijvoorbeeld, is een mooi en succesvol initiatief. Waarom zouden we ons beperken tot de school in Londen? Vanaf volgend jaar starten we een keten op ; de school zal ook in andere landen neerstrijken. Religies zijn goed in logo’s, promotie van hun producten. Wij kunnen daar heel wat van leren.

Dat mensen nood hebben aan troost, mededogen, aan het begrip van de ander, staat buiten kijf, maar hoe kunnen we vreemden ontmoeten? Vooral in de stad is dat erg moeilijk.

Dat klopt. We krijgen te horen dat we niet met vreemden moeten praten, we zijn bang voor rondlopende moordenaars. Religies weten dat vreemden die samen in een ruimte zitten, nood hebben aan structuren en rituelen om met elkaar om te gaan. Tijdens een dienst is alles onderworpen aan voorschriften: wanneer je opstaat, wanneer je handen schudt. Dat neemt angsten weg. Regels zijn belangrijk en werken goed. Stel je een gebouw voor in Brussel, waar het de regel is dat iedereen met iedereen praat. Ik weet zeker dat het zou werken.

In onze maatschappij, waarin vrijheid geldt als hoogste ideaal, halen velen de neus op voor regels en richtlijnen.

Nochtans zijn die noodzakelijk. Met verkeersregels en een criminele wetgeving alleen bouw je geen sterke gemeenschap op. Mensen doen niet altijd spontaan het goede, we hebben geheugensteuntjes nodig, elk van ons. Bij ons thuis proberen we dat nu op kleine schaal: niet enkel de kinderen krijgen een sterretje op de kalender als ze braaf zijn, mijn vrouw en ik worden ook beoordeeld. Ik merk dat ik minder snel ruzie begin te maken met mijn vrouw om kleinigheden, omdat mijn zoontjes klaar staan met hun bekeuring.

***

Alain de Botton – Religie voor atheïsten – Een heidense gebruikersgids – vertaald door Jelle Noorman – Atlas – Amsterdam/Antwerpen – 318 blz. – 22.95 €.

Over het boek:

In zijn zevende boek buigt de sterk atheïstische Alain de Botton zich over wereldreligies. Welke positieve aspecten zijn ook bruikbaar in een seculier leven? De Botton noemt zijn boek een ‘gebruikersgids’, al geeft hij toe dat enkele ideeën vooral dienen om te provoceren en de lezer te laten nadenken. Wie het werk van de Botton al kent, zal vooral geboeid zijn door de Bottons ideeën over gemeenschapszin en onderwijs. In andere hoofdstukken van dit boek herhaalt de Botton zichzelf. Hij heeft het bijvoorbeeld over de voordelen van een pessimistische ingesteldheid, over de troost van kunst en architectuur en over de statusangst die ons ongelukkig maakt. Zelfs de meest overtuigde atheïst zal in dit boek ideeën vinden die hem laten nadenken of laten steigeren. Het proza is iets minder sierlijk dan we van de Botton gewend zijn, maar past wel bij de praktische opzet van het boek. (KM)