Lionel Shriver interview (De Standaard)


Onverschrokken en zonder dons

Weinigen schrijven met evenveel brille, humor en rauwheid als Lionel Shriver. De negende roman van de Amerikaanse gaat over een ongeneeslijk zieke vrouw en toch valt er te lachen.

Kathy Mathys

Ze groeide op in North Carolina, trok jarenlang de wereld rond, woonde in Belfast en streek uiteindelijk neer in Londen. ‘Ik ben het reizen moe,’ zegt Lionel Shriver, een kleine, tere vrouw met een nietsontziende visie op de dingen. ‘Deprimerend? Ik noem het realisme,’ zegt Shriver. ‘Van vrouwelijke schrijvers verwacht men donzigheid. Wel, die krijg je bij mij niet.’ Shriver is een rasvertelster en ze houdt van wervelende verhaallijnen. Sommige van haar romans lezen als thrillers, ‘We moeten het even over Kevin hebben’, bijvoorbeeld, haar Orange Prize-winnaar over de moeder van een jongen die op school een bloedbad aanricht.
In ‘Dat was het dan’ krijgt Shep, die droomt van een tweede leven op een Afrikaans eiland, te horen dat zijn vrouw Phylis kanker heeft.
Critici noemen ‘Dat was het dan’ donker. Toch zit er veel humor in.

Hoe belangrijk is het om meer dan ellende te tonen?

Ik huiverde voor een roman waarin je enkel een onafwendbare aftakeling krijgt. De roman had een rijkere textuur nodig, daarom zitten er humoristische passages in. Alle verhaallijnen hebben iets te maken met ziekte of de medische wereld, maar ze zijn niet allemaal even somber. Het verhaal van Jackson, Sheps beste vriend, begint lichtvoetig. Zijn medische probleem is minder ernstig dan dat van Glynis. Toch zit die humor er niet enkel in omdat ik afwisseling wou in de toon. Het heeft ook met realisme te maken: welke betere afweer is er tegen wanhoop? Veel mensen komen enkel dankzij humor de dag door, ik ben ook zo iemand.
Je hebt twee tegengestelde verhaallijnen in deze roman: Sheps droom en Glynis’ aftakeling. Dat heb je nodig voor een goed verhaal, twee krachten die elkaar tegenwerken. Shep is loyaal en hij gaat tot het uiterste voor Glynis, al schuift hij zijn droom niet helemaal opzij. Hij houdt hem in het achterhoofd en dat biedt troost. Ik zie het slot dan ook als een triomf. De personages bevrijden zich uit de ijzeren greep van het medische systeem, ze eisen hun levens op. Ze sterven zoals ze willen. Wie kan sterven zoals hij of zij wil, heeft geen donkere dood.

Wat is er mis met de manier waarop we sterven in het Westen?

We laten ons beroven van onze laatste ervaring op deze aarde. Mensen sterven in ziekenhuizen – gruwelijke plekken zijn dat, net gevangenissen – waar ze veel te lang in leven gehouden worden. Ik vind dat geen goede manier om te vertrekken, ik teken er niet voor. Als je in de Verenigde Staten mesothelioom krijgt, de ongeneeslijke vorm van kanker waar Glynis aan lijdt, dan word je geopereerd en krijg je zware chemotherapie. Als je dezelfde ziekte krijgt in Groot-Brittannië, dan krijg je enkel palliatieve verzorging. Toch is het nodeloos rekken van levens niet enkel een probleem in de V.S., het is een typisch Westerse kwestie.

Is het niet aan de patiënt om te kiezen of hij of zij een paar maanden extra krijgt?

Het is een heel moeilijk onderwerp. Toch vind ik dat er veel geld wordt weggegooid aan dure behandelingen die weinig zinvol zijn. Bovendien geef je zieken valse hoop en moedig je ontkenningsgedachten aan. Wie een behandeling krijgt, gelooft niet dat de dood onafwendbaar is. Ik vind het systeem in Groot-Brittannië, waar een officiële instantie beslist welke behandeling je krijgt bij welke ziekte, beter dan in de Verenigde Staten. Families zelf laten beslissen over een behandeling is moeilijk, de beslissing is te zwaar. Veel medicijnen tegen kanker slaan aan bij tien procent van de zieken. Bijna elk individu zal kiezen voor een behandeling, zelfs als de kans op genezing klein is. Op sociaal en maatschappelijk vlak vind ik dat onaanvaardbaar. We kunnen toch niet betalen voor behandelingen die slechts tien procent van de zieken helpen? Nu de bevolking vergrijst, stijgen onze medische kosten steeds meer en moeten we ons bezinnen over hoe we dat aanpakken, over wat aanvaardbaar is en wat niet.

U heeft veel aandacht voor de vrienden en familie van patiënten. U schrijft dat vrienden na een tijd wegblijven omdat ze ziekenbezoeken saai vinden. Heeft het niet meer te maken met hun doodsangst?

Ja, dat ook natuurlijk. Als je vrienden ziek zijn, is dat enger dan wanneer het je ouders zijn. Vrienden zijn leeftijdgenoten en hun toestand is als een spiegel voor wat je in de toekomst misschien ook te wachten staat. Het is zeer confronterend en daarom ga je de zieke uit de weg, zelfs wanneer die je dierbaar is. Mensen maken zichzelf wijs dat ze de zieke ontwijken uit respect, om de zieke privacy te gunnen, dat soort nonsens. Of ze zeggen: ‘Ik ben hier niet goed in.’ De waarheid is dat niemand er goed in is. Er is veel zelfbedrog. Toen één van mijn beste vriendinnen mesothelioom kreeg, was ik niet zo attent als ik van mezelf zou verwacht hebben. Ik deed te weinig. Mijn vriendin zat in de V.S., ik in Groot-Brittannië. Ik had vaker moeten telefoneren. Het verbaasde me hoe moeilijk het was om te bellen, om een conversatie tot een goed einde te brengen. Je moet weten dat zij me erg dierbaar was, in het verleden had ik altijd genoten van onze gesprekken.

Wilt u met deze roman iets goedmaken, omdat u gefaald heeft als vriendin?

Ik zie het boek als een hommage aan haar. Ik probeer iets moois te maken uit al het slechte. Verder zit er ook een therapeutisch aspect aan vast, al gruw ik van die term. Het was zinvol voor mij om mijn reacties en emoties op ziekte te onderzoeken en ik denk dat het ook voor lezers boeiend is. Iedereen komt ooit in aanraking met ziekte. Ik wou de tape terugspoelen en de ziekte van mijn vriendin meemaken op de intieme, dichte manier die ik had ontweken. Ik schaam me diep omdat ik alle research over haar kanker na haar dood deed. Dat verwijt ik mezelf nog steeds. Ik had alles op internet kunnen opzoeken, het is onvergeeflijk dat ik niet meer mijn best deed voor iemand van wie ik hield.

Tegenwoordig lees je overal verhalen over kankerpatiënten die dankbaar zijn voor de manier waarop de ziekte hun leven veranderde. U lijkt dat een hoop nonsens te vinden.

Het idee dat je een nieuwe kans krijgt, dat de ziekte een diepe openbaring brengt, lijkt me zeer onwaarschijnlijk. Ik ben misschien te sceptisch, al zijn er veel patiënten en ex-patiënten die mijn vermoeden bevestigen. Alsof je de wereld, de dood en het leven eindelijk doorziet, eenmaal je ziek bent. Phylis voelt zich te ziek voor poëtische mijmeringen. Haar fysieke pijn is zo immens, haar ongemak zo groot, hoe zou ze nog tijd hebben voor diepe waarheden? ‘Dat was het dan’ is erg plastisch en fysiek, de lezer krijgt alle lichamelijke details. Ik had geen zin in verbloeming. Een andere mythe die je vaak hoort in ziekenkamers is ‘Wat ben jij toch een goede vechter!’. Ik erger me wanneer ik lees dat optimisten de strijd tegen kanker winnen, terwijl pessimisten verliezen. Zo simpel is het echt niet. Phylis leert als patiënt één ding: namelijk dat ze niets anders is dan een lichaam. Wie gezond is, verkeert in de illusie lichaamloos te zijn. Als je ziek bent, zit je gevangen in je vel. Gezonde mensen zijn niet gevangen, ze gaan waar ze willen. Is dat een donkere vaststelling? Ik noem het realisme. Ik vind het jammer dat gezonde mensen niet altijd beseffen dat ze gezegend zijn. In de V.S. is de angst voor ziekte zo groot dat bijna niemand er nog ten volle geniet van zijn of haar gezonde lichaam. Iedereen leest er driftig de persberichten over vitaminesupplementen en lichaamsoefeningen. Wie ziek wordt, heeft dat aan zichzelf te danken, zo lijkt het. Er is sprake van morele verwarring. In de V.S. is ziekte een straf, het is een seculaire variant van Gods oordeel, alsof genen en pech er niets mee te maken hebben.

U lijkt zich telkens opnieuw uit te vinden. Elk boek is anders qua thematiek en locatie. Heeft schrijven niets te maken met autobiografie voor u?

Ik schrijf over dingen waar ik niet zoveel van afweet: snooker, terrorisme, ziekte of migratie – dat laatste is het thema voor één van mijn volgende romans. Ik doe veel onderzoek, maar het zijn de personages die ervoor zorgen dat het verhaal goed loopt. ‘We moeten het even over Kevin hebben’ gaat over moederschap, terwijl ik geen kinderen heb. Toch werkt het, dankzij de vertelstem. Het klopt dat ik niet autobiografisch schrijf, al hebben al mijn romans een autobiografische aanleiding. Voor ‘Dat was het dan’ was het de dood van een vriendin. ‘Kevin’ heb ik geschreven vanuit de vragen die ik me als vrouw stelde rond kinderen. Toen mijn biologische klok begon te tikken, heb ik veel nagedacht over de impact van kinderen op een mensenleven. In ‘Kevin’ heb ik mijn ideeën over moederschap, en vooral mijn weerstand tegen ouderschap, onderzocht. Waar was ik bang voor? Wat hield me tegen?

Vindt u het vreemd dat uitgerekend ‘Kevin’ zo een succes is? U had al een hoop andere romans geschreven.

Ja en nee. Ik besef dat het minder beroemd zou zijn zonder de Columbine-achtige verhaallijn. ‘Kevin’ gaat over moederschap én het is een spannende thriller. Ironisch genoeg vond ik er lange tijd geen uitgever voor. Het bleef jaren op de plank liggen. Gelukkig werd het een succes, uiteindelijk, want ik was gefrustreerd als schrijfster. Voor ‘Kevin’ hadden mijn boeken weinig impact, sommige titels verschenen niet eens in de V.S. en dat kon ik moeilijk verteren. Ik weet hoe het is om een lezing te geven voor drie mensen en een hond, namelijk heel deprimerend.

****
Lionel Shriver – Dat was het dan – vertaald door Maarten Polman – Contact – Amsterdam – 541 blz. – Oorspronkelijke titel: So Much for That.

Biografie:
Lionel Shriver (°1957) schreef negen romans, waarvan er drie in het Nederlands zijn vertaald. ‘Dat was het dan’, dat de shortlist van de National Book Award haalde, gaat over de Amerikaanse gezondheidszorg en over de manier waarop we omgaan met ziekte. In ‘De wereld na zijn verjaardag’ vertelt Shriver een tweesporig verhaal. In de ene verhaallijn bedriegt Irina haar echtgenoot, in de andere blijft ze hem trouw. Het klinkt als chicklit, maar Shrivers observaties over liefde en relaties zijn haast even sprankelend als die van Jane Austen. Shrivers beroemdste boek is ‘We moeten het even over Kevin hebben’, waarin een moeder vertelt over haar zoon, die een bloedbad aanrichtte op school. Shriver houdt er niet van om een feministe genoemd te worden. ‘Dat is zo humorloos,’ vindt ze. De Amerikaanse, die in Londen woont, is één van de meest veelzijdige schrijfsters van haar generatie.