Michael Chabon interview (De Standaard)


‘Lezen moet bovenal plezierig zijn’

Wat hebben twee miljoen Joden te zoeken in een koud en druilerig Alaska? We vroegen het aan Michael Chabon, die met ‘De Jiddische politiebond’ één van de toppers van dit jaar schreef.

Kathy Mathys

Het gebeurt niet elke dag dat ik één van de ’50 Most Beautiful People’ ontmoet, dus loop ik vol verwachtingen het hotel binnen. Het Amerikaanse magazine People wou Chabon ooit op hun lijst met ’s werelds vijftig mooisten. Golden Boy Chabon weigerde en ook voor een Gap-advertentie bedankte hij beleefd. Glamour en roddels zijn aan hem niet besteed en als hij al iets laat vallen over zijn privé-leven, dan doet hij dat enkel als er een link is met zijn werk. Zo vertelt hij me dat vrouwlief Ayelet Waldman, ook een schrijfster, de inspiratie vormde voor Bina, één van de hoofdpersonages uit ‘De Jiddische politiebond’. ‘Zelf had ze het vreemd genoeg niet eens gemerkt, terwijl al onze vrienden het meteen doorhadden.’
Chabon is een enthousiaste verteller met een charme die grillig genoeg is om niet voor routineus professionalisme door te gaan. Dat hij er al zoveel interviews heeft opzitten, is hem niet aan te zien. Met ‘De wonderlijke avonturen van Kavalier & Clay’, winnaar van de Pulitzerprijs, veroverde Chabon de harten van lezers en critici. In dat flamboyante verhaal over pioniers van de Amerikaanse stripindustrie staan twee neven centraal. Ook in ‘De Jiddische politiebond’ vinden we neven terug: de Joodse politie-inspecteur Meyer Landsman en de Joods-indiaanse Berko:
‘Ik denk dat vriendschap tussen neven makkelijker is omdat ze elkaar minder dicht op de huid zitten dan broers en zussen. Toch is er nog altijd die familieconnectie, het is anders dan de relatie tussen gewone vrienden. Neven en nichten bevinden zich ergens in een tussenzone en dat vind ik wel interessant.’
Landsman en Berko wonen in Alaska, waar Joden na 1948 een nederzetting stichtten omdat ze in Israël niet langer welkom waren. Als kind leerden Berko en Landsman een versje over hoe ‘de wind van de Golf van Alaska een Joodse neus vult met de geur van beloften en mogelijkheden’.
Joden dumpen op een landtong in Alaska? Het klinkt bijna provocerend en toch is dit niet zomaar een verzinsel vertelt Chabon:
‘President Roosevelt vatte in de laten jaren 1930 een plan op om Joden een onderkomen te geven in Alaska. Er schreven Duitse Joden naar de Amerikaanse president om zich kandidaat te stellen. In kranten en lezersbrieven discussieerde men fel over de pro’s en contra’s. Er kwam zelfs een wetsvoorstel maar het Congres stemde dat uiteindelijk weg. Jaren geleden las ik over deze hoogst curieuze en nagenoeg vergeten voetnoot uit de Joods-Amerikaanse geschiedenis. Het intrigeerde mij maar het zou nog een hele tijd duren voor ik er iets mee deed. Eigenlijk was deze roman er nooit gekomen zonder het bizarre ‘Say It in Yiddish’, een gids voor reizigers die snel wat basiszinnen willen leren. Ik vond het toevallig in een boekenwinkel en vroeg me af wat de bedoeling was van de uitgevers. Wat moeten mensen met zo een boekje als ze niet naar een land kunnen waar men die taal effectief spreekt? Ik vond het zo fascinerend dat ik er een essay over schreef, waarin ik allerlei bestemmingen verzin. Waar hadden reizigers naartoe getrokken als de geschiedenis anders was gelopen? , vroeg ik me af. Eén van de mogelijke bestemmingen was voor mij Alaska. Zo keerde ik terug naar Roosevelts plan en had ik meteen de premisse voor ‘De Jiddische politiebond’.’

Chabons nieuwste mag dan al een flard Joods-Amerikaanse geschiedenis bevatten, een realistisch verhaal is het niet. ‘De Jiddische politiebond’ speelt een zestigtal jaar na de Tweede Wereldoorlog in een universum dat niet op het onze lijkt. Marilyn Monroe werd presidentsvrouw in de jaren 1960, een atoombom legde Berlijn plat tijdens de Tweede Wereldoorlog en anno 2000 zitten de Amerikanen in een Viëtnamachtige oorlog met Cuba verwikkeld. Je komt die politieke feiten niet bij aanvang te weten. Slechts af en toe geeft Chabon je een hint zodat je de puzzelstukjes in elkaar kan passen. Waarom al die geheimzinnigheid?
‘Ik hou er niet van als een schrijver je bij het begin van een boek bedelft onder de feiten. In sciencefiction krijg je dat vaak. Denk maar aan Star Wars, waarin je onmiddellijk hoort welke veldslagen en perikelen er voorafgingen aan wat je dra te zien krijgt. Voor Star Wars werkt dat ergens wel en is het misschien zelfs nodig. Bij ‘De Jiddische politiebond’ ligt dat anders. Ik wou in de eerste plaats een spannend mysterieverhaal vertellen. Die politieke achtergrond is relevant maar niet prioritair.’
Dat sciencefictionschrijvers graag dollen graag met de geschiedenis, is bekend, maar zij zijn niet de enigen. In ‘Het complot tegen Amerika’ liet Philip Roth de antisemitische luchtvaartpionier Charles Lindbergh aantreden als president van de V.S. in plaats van Franklin Roosevelt. Zopas verscheen ook Owen Sheers’ ‘Verzet’, waarin de schrijver een door het Duitse leger bezet Engeland opvoert. Toch ziet Chabon duidelijke verschillen tussen Roths roman en de zijne:
‘De meeste schrijvers van alternatieve geschiedenissen situeren hun verhaal vele jaren nadat de mensheid om één of andere reden een andere weg insloeg. Ze zorgen er ook voor dat hun alternatieve universum en de wereld die wij kennen netjes gescheiden blijven. Dat zijn fundamentele kenmerken van het genre en ‘De Jiddische politiebond’ is helemaal in die geest geschreven. Roths verhaal speelt net op het ogenblik dat de geschiedenis kantelt – wat heel ongebruikelijk is – en hij keert aan het einde terug naar de wereld die we kennen. In zekere zin is mijn boek dus een pak traditioneler dan het zijne.’

‘De Jiddische politiebond’ speelt zich af in godvergeten diners vol losers, hoeren en nachtbrakers. Politie-inspecteur Meyer Landsman lijkt weggeglipt uit een verhaal van Raymond Chandler. ‘Zijn nachten zijn waardeloos, zijn leven en carrière een reeks vergissingen,’ zo lezen we. In het nachtelijke Sitka, waar de wind de regen van de panden van zijn overjas schudt, gaat hij op zoek naar de moordenaar van een vooraanstaande Jood. Chabon had meer dan één reden om zijn verhaal een noir-verpakking te geven:
‘Het Sitka uit mijn roman is helemaal anders dan het echte equivalent. Hoe maak je lezers wegwijs op onbekend terrein? Ofwel kies je voor een Dickensiaanse, alwetende verteller die je bij de hand neemt. Of je voert een personage op dat zowel toegang heeft tot de groezeligste achterbuurten als tot de hoogste maatschappelijke regionen, iemand die aan de lezer alles kan laten zien. Politiemannen en detectives komen overal en op die manier kreeg het personage van Meyer Landsman vorm. Beroemde detectives doen me automatisch denken aan de stad waarin ze opereren. Sherlock Holmes is onlosmakelijk verbonden met Londen en Philippe Marlowe met Los Angeles. Ook in mijn boek is de stad een belangrijk personage. Ik hoop dan ook dat je dankzij Meyer een goed beeld krijgt van Sitka, een dichtbebouwde plek à la Hong Kong of Vancouver. De tweede reden waarom ik een noirverhaal schreef, is omdat ik echt verzot ben op het genre. Ik heb dan ook helemaal geen ironische intenties. Dit is geen pastiche, laat dat duidelijk zijn. Je mag het van mij gerust een hommage noemen. Ik steek niet de draak met mijn personages, maar amuseerde me wel kostelijk toen ik hen tot leven bracht. Veel ‘serieuze’ schrijvers doen laatdunkend over genreliteratuur. Ik heb zowel detectiveverhalen als sciencefiction geschreven en vind dat er helemaal niets mis is met een vlotte verhaallijn en wat actie. Lezen moet bovenal plezierig zijn. Noirschrijvers las ik als tiener al. ‘The Long Goodbye’ van Chandler vind ik één van de beste romans van de twintigste eeuw. Mijn liefde voor mysterieverhalen gaat zelfs terug tot mijn kindertijd. In het eerste verhaal dat ik ooit schreef – ik was nauwelijks tien – ontmoetten Sherlock Holmes en kapitein Nemo elkaar.’
Kapitein Nemo en Sherlock Holmes? Dat zijn toch personages uit respectievelijk Jules Verne en Arthur Conan Doyle? Eigenlijk verbaast het ons niet dat de kleine Chabon de dingen al vrolijk door elkaar gooide, alsof schrijven niets anders is dan een spel kaarten schudden. Chabons verhalen zitten niet alleen vol vaart, ze zijn ook speels, komisch en slim. Dat niet iedereen elke grap of zinspeling snapt, vindt hij geen probleem:
‘Wie geen Jiddisch begrijpt, mist wel één en ander maar dat is niet erg. Meer nog, het is juist fascinerend om een plek te verkennen waar je niet alle codes kent. Eén van de redenen waarom ik zo graag Anglo-Indische literatuur lees, is net omdat ik hou van de specifieke kleur van de taal in die boeken. De schrijver voert je helemaal naar Mumbai en af en toe passeert er een woord Hindi of Urdu. Dat maakt het allemaal veel levensechter. Als ik er geen Jiddisch had ingestoken, zou het een erg onwaarachtig boek zijn.’

Waarachtigheid. Voor Michael Chabon is het al net zo belangrijk als een spetterende taal of een verhaallijn die alle kanten op kan. Hij ergert zich dan ook blauw aan een handvol critici die hem op de vingers tikten voor zijn portrettering van een chassidische sekte. De fictieve Verbovers zijn een zwarte-hoedensekte met invloed, poen en een wapenarsenaal. Sommige Amerikaanse critici herkenden er de chassidische Lubavitchers in en wreven Chabon – zelf een Jood – dan ook antisemitisme aan:
‘Sommige critici staken al van leer zonder het boek te hebben gelezen. Dat ze mijn Verbovers vergelijken met de Lubavitchers wijst op hun eigen onwetendheid, misschien zelfs op hun antisemitisme. Wie de Lubavitchers kent, weet immers dat ze helemaal geen geïsoleerde sekte zijn zoals de Verbovers. Ze richten zich naar de buitenwereld en hebben zowel contacten met Joodse groeperingen als met niet-Joden. Wie in hen de Verbovers ziet, heeft wel een erg donker beeld van de Lubavitchers. Ik ontmoette twee Lubavitchers die mijn boek lazen en die waren er zeer over te spreken. Ze zijn opgetogen dat ik zoveel moeite deed om onderzoek te doen naar het Messianisme, bijvoorbeeld. Volgens hen klopten veel details, al waren ze niet te spreken over het feit dat Landsman God een motherfucker noemt. Dat er in Sitka criminele Joden rondhangen, is volgens mij niet meer dan normaal. Het is een plek waar twee miljoen Joden wonen en dus is het logisch dat er ook criminaliteit is. Ik koos voor die chassidici om puur visuele redenen. Ik zag hen zo voor me met hun zwarte lange jassen en hun donkere hoeden, als een kruising van de gangsters uit ‘Reservoir Dogs’ en outlaws uit een western. Dat beeld sprak me aan en zo ontstonden de Verbovers. Ik heb het dus zeker niet op de chassidici gemunt, al ben ik geen voorstander van eender welke vorm van fundamentalisme. Ik heb het erg moeilijk met bewegingen die het gedrag van mensen aan banden leggen.’
De Verbovers zijn geen klein grut en hun invloed reikt tot ver over de grenzen van Alaska. Ze smeden een complot met de Amerikaanse regering en plannen een terroristische aanval in Jeruzalem. De Verbovers willen de Al-Aqsamoskee bombarderen en er de Joodse tempel heropbouwen (onder de moskee zouden de ruïnes van de eeuwenoude Joodse Tempel van Salomo nog te vinden zijn, nvdr.). Chabon vindt het niet onwaarschijnlijk dat de V.S.-regering zich daarmee zou inlaten:
‘Niets verbaast me nog als het om onze regering gaat. We hebben een goddelijk geïnspireerde president die tot complotten in staat is, zoveel is zeker. Vergeet ook niet dat mijn verhaal zich afspeelt in een wereld die in veel opzichten anders is dan de onze. Er is geen extreme V.S.-islamoppositie in het boek. Terrorisme is in die context minder suïcidaal. Bovendien wil de V.S.-regering een groep Joodse zeloten de schuld in de schoenen schuiven. Ook dat lijkt me niet zo vergezocht. Ik heb heel veel onderzoek gedaan naar een instelling die de Joodse tempel in Jeruzalem wil heropbouwen. Ze zijn helemaal voorbereid, zelfs de kelken en gewaden zijn klaar. Daarmee beweer ik natuurlijk niet dat ze tot terrorisme zouden overgaan.’
Niet enkel Chabons Amerikaanse regering is griezelig herkenbaar, ook Sitka staat minder ver van ons af dan op het eerste gezicht lijkt. Joden leven er in onvrede met de oorspronkelijke inwoners, de indianen:
‘Je kan de situatie vergelijken met de huidige toestand in Palestina. Toch wou ik zeker geen metaforische roman schrijven. Eigenlijk is het gegeven universeel: drop een groep mensen waar al anderen wonen en je krijgt problemen. Dat is net zo goed het verhaal van de Aboriginals en de Engelse kolonisatoren. Je vindt in de geschiedenis honderden voorbeelden terug.’
Tijdens de finale van de roman kruipt Chabon vanonder Landsmans sjofele politiehoed voor een reeks plotwendingen die ons tot in het Midden-Oosten brengen. Toch blijft het intieme verhaal van Landsman, Berko en Bina voor hem het belangrijkste:
‘Ik keer aan het einde heel expliciet terug naar mijn centrale personages want hun verhaal vormt de kern van de zaak. Waarom is Landsman zo een droevige kerel en hoe komt het dat Berko zo stuurloos is? Daar gaat het voor mij uiteindelijk om.’

****

Michael Chabon, De Jiddische politiebond, vertaald door Christien Jonkheer en Gerda Baardman, Anthos/Manteau, 415 blz., 19.95 €