Colm Tóibín interview (De Standaard)

toibin300x400_3061722aEen Ierse Madame Bovary

 

Met ‘Nora Webster’, zijn achtste roman, levert de Ierse schrijver Colm ToibÍn één van de hoogtepunten uit zijn oeuvre. ‘Mijn moeder had alles kunnen zijn wat ze maar wilde,’ vertelt hij in Amsterdam.

 

Kathy Mathys

 

Twaalf jaar lang werkte ToibÍn aan zijn jongste roman. Hij probeerde uit, experimenteerde, schreef ondertussen andere boeken. Hij vertelt het verhaal van een weduwe in het Ierland van de late jaren 1960. Ze woont in een kleine stad met haar vier kinderen en probeert de draad weer op te pikken.

‘Ik weet niet waarom ik de verhalen schrijf die ik schrijf. Iets dient zich aan met een enorme kracht en dan kan ik er niet onderuit. Het verhaal van mijn moeder, van haar leven na het overlijden van mijn vader, wilde ik al lang schrijven. Ik cirkelde eromheen, wist niet precies hoe ik het moest aanpakken. Qua locaties en personages is er overlapping met mijn roman ‘Brooklyn’ die ik makkelijker kon schrijven omdat ik het hele verloop voor me kon zien.

Ik wist dat het mogelijk was om iets boeiends te schrijven over een moeder zonder echtgenoot, over de relatie die ze heeft met haar kinderen. Er zijn genoeg voorbeelden: ‘Buddenbrooks’ van Thomas Mann, ‘Zonen en minnaars’ van D.H. Lawrence, ‘Fanny en Alexander’ van Ingmar Bergman. Makkelijk is het niet. Wanneer je het vertelt zoals het echt gebeurde, is het oninteressant voor buitenstaanders. Je moet een vorm vinden die past.’

Volgens Tóibín draaide alles om de zoektocht naar dat juiste patroon. Daarom is het zo bijzonder dat ‘Nora Webster’ heel ongekunsteld lijkt. De lezer krijgt de indruk dat het zo gebeurd is en niet anders. Tóibín kiest er namelijk voor om aan Nora Webster, die dus de rol krijgt van zijn moeder, geen traditionele plot met een climax aan het eind op te dringen. De verschuivingen in haar leven voltrekken zich op een veel subtielere manier.

‘Ik wilde niet dat ze de liefde zou vinden aan het slot of dat ze een compleet nieuwe start maakt elders. Ik heb heel veel weggelaten. Door gebeurtenissen uit te gommen, door te distilleren kwam ik uit bij de kern.’

Meestal vindt Tóibín inspiratie in de muziek wanneer hij op zoek is naar een vorm voor zijn verhalen. Met name kamermuziek en de cantates van Bach zijn voor hem erg belangrijk. De vorm van ‘Nora Webster’ vergelijkt hij niet met muziek maar met de schilderijen van Agnes Martin, waarop je een heel geleidelijke, aanvankelijk nauwelijks zichtbare, verschuiving ziet in kleur en patroon. ‘Uiteindelijk begint Nora Webster op haar stille manier weer te leven. Ze herstelt van het trauma en ik wilde neerschrijven hoe dit zich voltrekt in haar geest.’

Aan het eind van de roman denkt Nora terug aan het sterfbed van haar eigen moeder. Deze beklijvende scène komt vlak voor de stille, grandioze finale van ‘Nora Webster’. Daarin krijgt de weduwe bezoek van de geest van haar overleden man.

‘Die geestscène was de moeilijkste die ik ooit heb geschreven. Ik componeerde ze aan de kust van Wexford in Ierland, waar zoveel van mijn verhalen spelen. Toen ik op het punt stond om dat fragment te schrijven, wist ik dat ik het in een keer goed moest doen. Ik diende het neer te schrijven alsof het echt gebeurde, in real time. Ik heb gewacht tot het ochtend was wanneer ik het meest kritisch ben. Ik kon het pas schrijven toen ik de emotie voelde in elke cel van mijn lichaam. Mislukte het, dan was de hele roman mislukt.’

 

Onuitgesproken

 

Tóibín hoopt dat de lezer zich vereenzelvigt met zijn hoofdpersonage. Hij beschrijft haar handelingen, wat ze ziet, wat ze hoort. Reflecteren doet ze niet vaak. ‘Er wordt gezegd dat de stijl eenvoudig is. Dat komt doordat ik geen woorden wilde gebruiken die zij niet zou kiezen. Ik wilde enkel de taal die mijn moeder zou hebben gesproken. Af en toe moest ik me inhouden wanneer ik een mooie vondst had.’

De schrijver was twaalf toen zijn vader stierf en ook al is hij inmiddels zestig, toch herinnert hij zich die jaren nog goed. Op slag veranderde alles, niets gebeurde nog op de manier die vertrouwd was voor de jonge Tóibín.

Over de dood van de vader werd niet gesproken. Toch was het verlies in alles voelbaar. Tóibín herinnert zich de films die hij met zijn moeder en de andere kinderen bekeek. Soms gingen die over de dood, over rouw en dan was de spanning in de kamer voelbaar. ‘Praten over emoties was moeilijk. Ik vroeg me de hele tijd af of een opmerking over mijn vader de anderen van streek zou maken. Daarom zei ik niets. Wanneer er dan een week gepasseerd was, dacht ik bij mezelf: “Hemel, we hebben de hele week niets over hem gezegd.” Het was lastig.’

Bij het schrijven van ‘Brooklyn’ liet Tóibín zich inspireren door het werk van Jane Austen. Ook in ‘Nora Webster’ is de invloed van Austen detecteerbaar – de setting is huiselijk, Nora Webster maakt Austenachtige uitstapjes – en toch ziet Tóibín meer gelijkenissen met ‘Madame Bovary’ van Gustave Flaubert. Beide verhalen gaan over iemand die in een provinciaal stadje woont, iemand met veel potentieel, iemand die zich gevangen voelt. ‘De woede die Madame Bovary bij momenten overvalt, kende mijn moeder ook. Ze ging tot haar veertiende naar school, maar ze las veel fictie en poëzie. Al kon ze zich niet in alles vinden wat ze schreven, toch las ze veel feministische auteurs, Simone de Beauvoir was een van haar favorieten. Ze bleef haar hele leven lang op dezelfde plek, al had ze alles kunnen doen wat ze maar wilde. Ze was getalenteerd. Ze heeft even gewerkt op een kantoor, de baan was niet uitdagend. Ze gruwde ervan, vond het geestesdodend.’

 

Moeders

 

In zijn non-fictieboek ‘New Ways to Kill Your Mother’ merkt Tóibín op dat heel wat negentiende-eeuwse personages geen moeder meer hebben of als ze er een hebben, is die ietwat onnozel, zoals de moeder in Jane Austens ‘Trots en vooroordeel’.

‘Kijk maar naar ‘Mansfield Park’ en ‘Overtuiging’ van Austen of naar ‘Middlemarch’ van George Eliot waarin Dorothea geen moeder heeft. Ook in de boeken van Henry James ontbreken de moeders. Dat levert een voordeel op: de personages hebben meer bewegingsruimte wanneer de moeder minder op de voorgrond treedt of ontbreekt. Tantes spelen een grote rol in die negentiende-eeuwse romans. Ze komen en gaan, hoeven niet de hele tijd aanwezig te zijn. In ‘Nora Webster’ spelen tantes ook een grote rol, daar ben ik me van bewust. Ik heb gespiekt bij negentiende-eeuwse auteurs.’

Toch is Tóibín een auteur die juist veel over moeders schrijft, opvallend veel zelfs. In de verhalenbundel ‘Mothers and Sons’ staan moeders en zonen centraal. Wanneer vrienden of kennissen ruzie krijgen is dat veel minder dramatisch dan wanneer het gebeurt tussen moeders en zonen. Ook in ‘De lege familie’, nog een verhalenbundel, komen veel moeders en zonen voor. Tóibín heeft er niet echt een uitleg voor, behalve dan dat de relatie hem fascineert.

Hij schreef zelfs een roman over de allerberoemdste moeder, Maria. In ‘Het testament van Maria’ voert hij de moeder van Jezus op als een verbijsterde vrouw die niets te maken wil hebben met de apostelen. ‘In mijn roman blijft Maria niet staan bij het kruis, ze loopt weg voordat haar zoon gestorven is. Ik wilde haar opvoeren als een mens, niet als een heilige. Het verhaal is geschreven in de eerste persoon, dat wilde ik absoluut. Ze moest een eigen stem krijgen.

Het verbaasde me dat er geen romans zijn over Maria, wel enkele gedichten over haar als vrouw of moeder. Nochtans heeft de bijbel zoveel dramatisch potentieel. Sommige delen doen me denken aan klassieke Griekse drama’s. Toen ik ‘Het testament van Maria’ schreef waren figuren als Medea en Elektra mijn belangrijkste inspiratiebronnen. Maria is in wezen niet machtig, ze kijkt toe aan de zijlijn. Het viel me op dat figuren die weinig macht hebben in Griekse drama’s over de meest krachtige stemmen beschikken. Machtige Kreon bijvoorbeeld klinkt vlak. Antigone, die machteloos is, heeft dan weer een erg krachtige stem.’

Tóibín schreef eerder over publieke figuren, zo publiceerde hij de roman ‘De meester’ over de schrijver Henry James. Het maakt Tóibín niet uit of zijn personages echt hebben geleefd of niet, de feiten belemmeren hem niet. De emoties, daar is het hem om te doen. ‘Henry James had natuurlijk een heel uitgesproken stem, die kennen we uit zijn romans en uit zijn dagboeken. Ik heb niet geprobeerd om die te imiteren want dan dreig je te verzeilen in pastiche.’

Elke roman, elk verhaal vraagt om een nieuwe stem, een nieuwe stijl, vindt Tóibín: ‘Door ‘Het testament van Maria’ te schrijven, heb ik me in de Griekse tragedie verdiept. Daarmee ben ik nog niet klaar, dat is een gebied dat ik verder wil verkennen. De manier waarop die tragische heldinnen spreken, de kleur van hun stem, fascineert me.’

 

Colm Tóibíns ‘Nora Webster’ is verschenen bij De Geus.