David Foster Wallace – Superleuk, maar voortaan zonder mij (De Standaard)


Caraïbenblauw

Ooit in een ver en glamoureus verleden stuurde Het Nieuwsblad me naar Hollywood om er Johnny Depp te interviewen over ‘Pirates of the Caribbean’. Nou ja, interviewen… Dat ik tussen schreeuwerige Amerikaanse journalisten gekneld zat die vooral geïnteresseerd waren in Depps gebit (‘Is dat uw gouden tand, Mr. Depp, of zit die er enkel voor de film?’), maakt het wat minder stoer allemaal. Het vragenrondje duurde nauwelijks twintig minuten en Depp sprak ergerlijk traag, alsof er lijm in zijn mond zat. Van Depp was ik niet zo onder de indruk, van het hotel waar ik verbleef des te meer.
Een slaapkamer die groter was dan mijn toenmalige flat en een badkamer met de weidsheid van een ijsbaan. Elke journalist kreeg van Disney een mooie som om te souperen. De eerste dag genoot ik van het zicht op mijn balkon – een afdeling van Twentieth Century Fox – en liet ik roomservice aanrukken in het holst van de nacht. Dat leek me zo Hollywoodiaans en spannend. Ik herinner me de vermoeide glimlach van de dienster en haar gebroken Engels. Mijn nachtelijke verwennerij smaakte me niet. In ‘Superleuk, maar voortaan zonder mij’ heeft de Amerikaanse schrijver David Foster Wallace het over dezelfde schaamte en onwennigheid. In opdracht van het magazine Harper’s deed hij een zevendaagse cruise in dezelfde Caraïben, die Depp & co onveilig maakten. Van zodra Wallace zich van zijn ligstoel losmaakte, verving een handdoekenjongen zijn nog hagelwitte lap textiel. Verliet Wallace even zijn slaaphut, dan was zijn bed bij terugkomst steevast opgemaakt en voorzien van een chocolaatje. Wallace had niet enkel last van schaamte om zoveel verwennerij, hij voelde zich ook bespied door de ‘zijn kamer ontslodderende’ Petra.

‘Superleuk, maar voortaan zonder mij’ is een prachtig essay uit 1997, dat nu heruitgegeven is. In 2008 pleegde Wallace, die aan zware depressies leed, zelfmoord. Wallaces donkere kant, die hij voortdurend bespot, contrasteert prachtig met het glimmende, haast klinisch schone schip en met de azuurblauwe lucht. Hij vraagt zich af wat al die vijftigers in fuchsia broekpakken en witte mocassins toch te zoeken hebben in de oceaan? Wanen ze zich heel even onsterfelijk in de gespierde mastodont die hen naar vreemde kusten voert? Wallace, die als kind lijstjes aanlegde van dodelijke haaienongevallen, ziet in de oceaan niets anders dan dood en verval. Hij rilt bij de aanblik van blote mannenkuiten en vraagt zich af of hun benen al te vaak tegen broekspijpen hebben aangeschuurd. Hij bezint zich over de huttoiletten met hun extreme zuigkracht en over de verschillen tussen bingo en prijsbingo. Toch is dit boekje geen elitaire afrekening met de welgestelde cruisepassagiers. Wallace hekelt zijn eigen neurosen en schetst prachtige portretten van personeelsleden en passagiers, die hij wel leuk vindt. Tijdens een stormachtige nacht ziet hij wat oudere koppels giechelend steun zoeken bij elkaar op het scheepsdek. Ze hebben een glaasje teveel op en er schiet een vonk van romantiek en kinderlijk plezier door hen heen. En heel even voelt de kritisch-ironische Wallace een vlaag van ontroering.

David Foster Wallace , Superleuk, maar voortaan zonder mij, J.M.Meulenhoff, Amsterdam, vertaald door Iannis Goerlandt, 168 blz. Oorspronkelijke titel: A Supposedly Fun Thing I’ll Never Do Again.