Interview Val McDermid (Het medisch weekblad)


Boeken – Val McDermid, Een duister domein

Bang van bloed

In haar boeken mag er dan wel bloed vloeien, Val McDermid is er niet dol op. In Amsterdam praat de Schotse misdaadschrijfster over haar fel gesmaakte thrillers.

The Observer omschrijft haar werk als een kruising tussen Agatha Christie en Thomas Harris, auteur van ‘The Silence of the Lambs’. Het is een vergelijking die steek houdt. Met Christie deelt McDermid haar aandacht voor een stevig uitgewerkte plot. Net als Harris gaat ze op zoek naar de duistere kanten van de menselijke geest. Dat McDermid zou uitgroeien tot één van de populairste misdaadauteurs van het laatste decennium liet zich niet vermoeden, toen haar debuut verscheen in 1987. ‘Report for Murder’ kwam uit bij een kleine uitgeverij, Women’s Press. De speurneus in haar debuut was de lesbische Lindsay Gordon. Inmiddels verschenen er al vier Gordon-mysteries. Met de serie rond Kate Brannigan kreeg McDermid een groter publiek. Lesbische lezeressen waren niet opgetogen met de heteroseksuele Brannigan, maar dat liet McDermid zich niet aan het hart komen. McDermids doorbraak kwam er met ‘De sirene’, winnaar van de Gold Dagger voor de beste crimi van het jaar. McDermid is het bekendst om haar serie rond het speurdersduo Tony Hill en Carol Jordan. Het paar verdiept zich meestal in seriemoordenaars. Rond Hill en Jordan kwam er ook een tv-reeks, ‘Wire in the Blood’.
McDermids jongste roman, ‘Een duister domein’, hoort in geen van de drie series thuis. Het is een losstaand verhaal dat speelt in de mijnstreek van Fife. McDermid groeide op in de regio, meerbepaald in het dorp Kirkcaldy, aan de oostkust van Schotland. Ze bracht als kind veel tijd door in East Wemyss, het mijnwerkersstadje waar haar grootouders woonden. East Wemyss speelt een sleutelrol in ‘Een duister domein’, een verhaal over de mijnstakingen van de vroege jaren 1980.
Rechercheur Karen Pirie van de afdeling Cold Cases bijt zich vast in twee onopgeloste zaken. Wat gebeurde er met de mijnwerker Mick Prentice in 1984? Liet hij zijn stakende makkers en vrouw en kind in de steek? Pirie onderzoekt ook de onopgeloste kidnapping van Catriona Grant, de dochter van een steenrijke zakenman, en van haar zoon. Het verhaal brengt ons van East Wemyss naar Nottingham en Toscane. De twee verhaallijnen krijgen we in snippers geserveerd. Er zijn behoorlijk wat sprongen in de tijd, maar je bent op geen enkel moment verward. Fans van McDermid zullen zich ongetwijfeld vermaken met de ingewikkelde puzzel.
McDermid besteedt zorg aan de uitwerking van haar centrale personages. De slechteriken blijven schetsmatiger. Aan het eind, wanneer alle losse eindjes aan elkaar dienen te worden geknoopt, verliest het verhaal zijn geloofwaardigheid. Het eerste deel van ‘Een duister domein’ leest bij momenten als sociale geschiedenis. Je krijgt informatie over de moeizame, vergeefse strijd van de mijnwerkers, over het harde lot van mijnwerkersvrouwen en het hatelijke optreden van de politie tijdens de stakingen. In het tweede deel drijft McDermid het tempo op en is er vooral aandacht voor snelle plotwendingen.
McDermid werkt sinds 1991 als fulltime auteur. Ze schrijft elk jaar op zijn minst één roman. Wanneer ik bij haar aanschuif voor een gesprek over ‘Een duister domein’ heeft ze alweer een nieuw boek klaar. McDermid heeft voldoende aan af en toe één weekje vakantie, vertelt ze.

Beginnen uw verhalen met een beeld, een personage of een nieuwsfeit dat u ergens oppikt?

Het idee voor ‘Een duister domein’ ontstond in Italië, waar ik in 2001 op vakantie was. Vrienden kwamen op bezoek en één van hen ging ’s morgens vroeg joggen. Ze keerde terug met een verhaal over een verlaten villa, die plotsklaps was verlaten door de inwoners. We gingen samen kijken en het lag er inderdaad vol spullen die je normaal meeneemt, als je niet in zeven haasten vertrekt. Er lagen vreemde posters, net zoals in ‘Een duister domein’. Ik kon dat gegeven maar niet loslaten. Wie waren die mensen? Waarom vertrokken ze zo plots? Wat betekenen die posters?
De meeste van mijn boeken beginnen met iets kleins. Iemand zegt iets, dat me aan het denken zet, of ik hoor een flard op de radio, die door mijn hoofd blijft spoken. Nog een voorbeeld: ooit was ik op een etentje bij een vriendin, wier zoon geneeskunde studeerde. De student liep, na een avondje stappen, terug naar huis. Onderweg troffen hij en zijn vrienden een bende die een jongeman stond af te tuigen. De slechteriken liep weg en de student en zijn vrienden hielpen het slachtoffer. Net op dat moment kwam de politie aan. Gelukkig was het slachtoffer bij bewustzijn en kon hij vertellen aan de politie dat de omstanders niet de daders waren. Toen ik die anekdote hoorde, begon ik te denken: Wat als die jongen wél bewusteloos was geweest of dood? Zo ontstond de plot voor ‘De verre echo’, een boek over iemand die verdachtgemaakt wordt en zijn onschuld niet kan bewijzen.

Was het moeilijk om over ‘cold cases’ te schrijven? Je hebt dan namelijk geen getuigen, weinig forensisch materiaal.

Het was interessant. Cold case-onderzoekers bewerken oud bewijsmateriaal met de moderne technieken, die we nu hebben. In Groot-Brittannië zijn de laatste tijd veel oude moordzaken opgelost dankzij de nieuwste DNA-onderzoeksmethodes. Verder kan je als cold case-onderzoeker met een frisse blik naar oud bewijsmateriaal kijken, zonder de vooroordelen die een eerdere onderzoeker misschien had. Eén van de problemen voor misdaadschrijvers de dag van vandaag is trouwens die enorme vooruitgang van de wetenschap. Het is niet simpel om een geloofwaardige roman te schrijven, waarin een puzzel opgelost wordt. Onderzoekers sturen namelijk DNA-stalen op naar het lab. Of ze analyseren het patroon van de aders om daders te identificeren. Dat levert niet meteen spannende fictie op. Dat is ook de reden waarom mijn verhalen soms in de jaren 1980 spelen, toen de technieken nog primitiever waren. Gelukkig voor ons, misdaadschrijvers, worden niet enkel de recherchetechnieken verfijnder. Ook de criminelen gaan high tech: ze dragen forensische pakken of plakken hun wenkbrauwen af.

Misdaadschrijvers zitten toch al lang niet meer vast aan de vraag ‘wie heeft het gedaan?’ De waarom-vraag is toch ook boeiend?

Whodunits ruimen inderdaad steeds meer veld voor de zogenaamde whydunits, waarin de schrijver criminele motieven onderzoekt. Ik denk trouwens dat misdaadauteurs, veel meer dan schrijvers van ‘algemene fictie’, sociale geschiedenis schrijven. Ze stellen zich vragen rond de maatschappij waarin we leven. Wat mij vooral drijft als auteur is de vraag waarom gruwelijke misdaden plaatsvinden.

Ik las dat uw grootouders twee boeken in huis hadden: de bijbel en een roman van Agatha Christie. Was het Christie die u aan het schrijven zette?

Ze is zeker belangrijk geweest. Ik heb nooit goed begrepen waarom mijn grootouders een boek van haar hadden. Ik las het als kind en kreeg toen het idee dat er in boeken voor volwassenen steeds lijken voorkomen. Als kind trok ik naar de bib om Christie te ontlenen. Ik moest doen alsof het lectuur was voor mijn moeder, want het was verboden voor kinderen. Ik verzon een smoesje en vertelde de bibliothecaris dat mijn moeder te ziek was om zelf langs te komen. We schrijven nu veel directer over geweld. In Christie’s tijd was de misdaadroman een bloedeloos kruiswoordraadsel. Hedendaagse thrillers doen veel authentieker aan. Let wel, als Christie nu zou leven, zou ze schrijven zoals Minette Walters of zoals mij, denk ik. Ik vind dat ze trouwens de allerbeste plots heeft ooit. Niemand overtreft haar op dat domein.

Zou u uw werk omschrijven als realistisch?

Realisme is saai. Negentig procent van het politiewerk is routine. Dat wil je de lezer niet voorschotelen. Ik hoop wél dat mijn boeken authentiek zijn. Daarom praat ik ook veel met mensen uit het veld, zoals een vriendin die forensisch antropoloog is. Als ik haar een vraag stel, dan weet ik dat ik een bevredigend antwoord krijg. Bovendien vertelt ze me op café boeiende anekdotes die ik kan gebruiken om mijn teksten te verlevendigen. Op die manier krijgen je verhalen een authentieke feel. Ik ben trouwens geen grote held, wanneer het op bloed en lijken aankomt. Ik trek met bibberende knieën naar de anatomie-afdelingen op universiteiten. Eerlijk waar, ik ben er niet dol op. Gelukkig krijg ik dan lichamen te zien waar het bloed niet langer in zit. Ik heb al eens een mensenhart in mijn handen gehouden en dat maakte een grote indruk op mij. Ik zal het nooit vergeten.

Hoe vertrouwd bent u met de mijnwerkersdorpen in ‘Een duister domein’?

Ik had al eerder een boek geschreven dat zich afspeelt in Five. Op een zaterdag zat ik bij het voetbal naast onze premier, Gordon Brown, die voor hetzelfde team supportert als ik. Hij zei: ‘Je zou nog eens een roman moeten schrijven die zich in Five afspeelt. Daar schrijf je goed over.’ Brown is ook van die regio afkomstig. Rond die tijd zat ik sowieso al met plannen om over de mijnstaking te schrijven. Jaren geleden schreef ik er als journalist al over. Voor ‘Een duister domein’ heb ik me laten leiden door mijn herinneringen. Ik heb gemerkt wat er met een gemeenschap gebeurt, wanneer de mijnen gesloten worden. De dorpen stierven uit na 1984, dat was heel droevig. Het is bijna hallucinant om daar nu rond te lopen. Er is geen enkel spoor meer van die mijnen. Nu is het een kustpad vol toeristen. Ik hoop dat ‘Een duister domein’ een deel van die verloren geschiedenis vastlegt.

Kathy Mathys

Val McDermid, Een duister domein, Sijthoff, Amsterdam, 382 blz., 19,95 .